Выбрать главу

Nadat hun honger gestild was begon Barlennan het land verderop te bekijken. Hij had de troep halt laten houden aan een zijde van de kloof, bijna aan de rand van het plateau, en de grond helde naar links en rechts in een halve cirkel om hem heen naar omlaag. Het was geen bemoedigend terrein. De steenblokken waren groot en ze moesten er omheen trekken — ze beklimmen was ondenkbaar. Zelfs in rechte lijn er tussendoor reizen was niet mogelijk: niemand kon meer dan een paar meter voor zich uit kijken zodra hij tussen de rotsen was, en de zon was absoluut onbruikbaar als oriëntatiepunt. Ze zouden dicht bij de rand moeten blijven (maar niet te dicht; Barlennan bedwong een rilling). Het probleem de raket te vinden zodra ze in de buurt waren gekomen moest ter plaatse worden opgelost; de Vliegers zouden hen daarbij zeker kunnen helpen.

Het volgende vraagstuk betrof het voedsel. Er was in de pakken genoeg voor een lange tijd — waarschijnlijk voor de dertienhonderd kilometer terug naar de oude halteplaats van de Bree; maar er moest een manier gevonden worden om de voorraad aan te vullen, want hij zou beslist niet toereikend zijn voor de terugtocht plus een wat langer oponthoud bij de raket. Eerst zag Barlennan geen uitweg uit dit probleem; toen daagde hem langzaam de oplossing. Hij toetste zijn idee en kwam tenslotte tot de slotsom dat het onder de omstandigheden het beste was. Toen hij ook de details bekeken had riep hij Dondragmer.

De stuurman had de achterhoede gevormd tijdens de zware klim, en had zonder morren de zandkorrels verduurd die de anderen hadden losgewoeld en waarmee hij door de harde wind was bekogeld. Hij scheen er echter niet onder te hebben geleden; wat incasseringsvermogen betrof was hij dus de gelijke van de grote Hars, al gold dat dan niet voor zijn lichaamssterkte. Hij luisterde nu zonder enig vertoon van emotie naar de bevelen van de kapitein, hoewel die hem toch op minstens één manier moesten teleurstellen. Toen zijn taak hem duidelijk was riep hij de aanwezige leden van zijn wacht bijeen en voegde er de helft van de wacht van de kapitein aan toe. De pakken werden opnieuw verdeeld; al het voedsel bleef achter bij de betrekkelijk kleine groep die bij Barlennan bleef, evenals al het touw, met uitzondering van een stuk dat lang genoeg was om de harnassen van Dondragmers groep onderling te verbinden. Ze waren door ervaring wijs geworden, en wilden die ervaring niet herhalen. Toen de voorbereidingen getroffen waren verloor de stuurman verder geen tijd; hij keerde zich om en leidde zijn groep naar de helling die ze net met zoveel moeite bestegen hadden, en kort daarna was het laatste stuk van de met touwen verbonden optocht in de inzinking verdwenen die naar de kloof leidde. Barlennan wendde zich naar de overblijvenden.

“Van nu af aan zullen we ons voedsel strikt moeten rantsoeneren. We zullen niet proberen om snel vooruit te komen; dat zou ons geen goed doen. De Bree zal waarschijnlijk veel eerder dan wij terug zijn bij de oude halteplaats, maar ze moeten een aantal voorzieningen treffen voor ze ons kunnen helpen. Jullie tweeën met de radio’s, laat er niets mee gebeuren; het zijn de enige dingen waarmee we kunnen bepalen of we dicht bij de rand zijn, tenzij iemand vrijwillig aanbiedt om telkens over de rand te kijken. Tussen haakjes, dat moet misschien toch wel eens gebeuren, maar dan doe ik het zelf.”

“Gaan we meteen op weg, Kapitein?”

“Nee, we wachten hier tot we weten dat Dondragmer bij het schip terug is. Als hij in moeilijkheden komt zullen we een ander plan moeten bedenken, en waarschijnlijk terug naar beneden moeten; in dat geval is het verlies van tijd en moeite als we al een eind hebben afgelegd, en misschien moeten we dan snel terug.”

Intussen bereikten Dondragmer en zijn groep zonder moeite de helling. Ze hielden lang genoeg halt dat de stuurman kon controleren of alle harnassen op regelmatige afstanden vastgemaakt waren aan het touw dat hij had meegebracht; toen bond hij zichzelf vast aan het achterste einde en gaf het sein om met de afdaling te beginnen.

Het touw bleek een goed idee te zijn: zelfs voor de vele voeten van de Mesklinieten was het bij de afdaling moeilijker om houvast te vinden dan bij de beklimming. De wind had deze keer geen neigingen om iemand op te tillen, omdat ze geen pakken droegen waarop hij vat kon krijgen, maar de tocht was toch nog altijd niet gemakkelijk. Net als de vorige keer verloor iedereen alle gevoel van tijd, en ze waren allemaal dankbaar toen de weg breder werd en ze naar links konden afbuigen, uit de windstroom. Natuurlijk moesten ze nog steeds naar beneden kijken, hetgeen voor Mesklinietische zenuwen erg bezwaarlijk was; maar het ergste van de afdaling was voorbij, Ze hadden slechts drie of vier dagen nodig voor de rest van de weg en om aan boord te klimmen van de wachtende Bree. De matrozen op het schip hadden ze lang genoeg van tevoren zien aankomen om allerlei theorieën te bedenken, voornamelijk van tragische aard, over het lot van de rest van de bemanning. Vlug stelde men ze gerust, waarna de stuurman zijn aankomst rapporteerde aan de mannen op Toorey, zodat zij de boodschap konden doorgeven aan Barlennan op de hoogvlakte. Toen werd het schip teruggesleept naar de rivier — een zware taak nu een kwart van de bemanning ontbrak en de polaire zwaartekracht zijn best deed de vlotten aan het strand te laten plakken — maar het lukte tenslotte. Twee keer bleef het schip steken achter kleine stenen; de differentiaaltakel werd weer met succes gebruikt. Toen de Bree opnieuw dreef besteedde Dondragmer een groot deel van de tocht stroomafwaarts aan het analyseren van het hijsapparaat. Het principe van de constructie kende hij goed genoeg om er zelf, zonder hulp, een gemaakt te hebben; maar hij kon niet precies beredeneren waarom het werkte. Verscheidene Aardlingen keken geamuseerd naar hem, maar geen was zo onbeleefd om dat te laten merken, en niemand wilde zijn kans om het probleem zelf op te lossen bederven. Zelfs Lackland, hoezeer hij ook op Barlennan was gesteld, was allang tot de slotsom gekomen dat de stuurman veel intelligenter was dan zijn kapitein, en hij verwachtte dan ook dat de stuurman hen met een mechanisch verantwoorde verklaring zou verrassen nog voor de Bree zijn eerste stopplaats bereikte; maar daarin vergiste hij zich.

De positie van de gestrande raket was vrij goed bekend; men wist op tien kilometer nauwkeurig waar hij stond. Zijn telemetriezenders — niet alle instrumenten waren van het registrerende type — waren, nadat de raket weigerde op het lanceersignaal te reageren, nog meer dan een Aards jaar blijven werken; in die tijd was er een astronomisch aantal plaatsbepalingen van de zenders gedaan. Mesklins atmosfeer stoorde de radio-uitzendingen nauwelijks.

De Bree kon ook per radio worden gelokaliseerd, evenals de groep van Barlennan; het was de taak van de mensen van de Aarde om de twee groepen weer samen te brengen en ze tenslotte naar het gestrande projectiel te leiden. De moeilijkheid lag in het maken van goede plaatsbepalingen vanuit Toorey; alledrie de doelen lagen op de “rand’ van de schijf zoals men die Van de maan af zag. Erger nog, de vorm van de planeet was zo dat een minuscule fout in het bepalen van de richting van een signaal een afwijking van duizenden kilometers aan de oppervlakte van de planeet kon veroorzaken; de lijn van de antenne scheerde rakelings langs het vlakste deel van de planeet. Om dit te verhelpen werd de raket die Mesklin al zo vaak had gefotografeerd opnieuw gelanceerd, in een cirkelbaan die beide polen op regelmatige tijden kruiste.