Выбрать главу

Na de eerste tweehonderd meter werd het strand behoorlijk steil, en toen hij ongeveer de helft van de weg had afgelegd was Barlennan ongeveer twee meter boven het dek van de Bree uitgeklommen! Van hier was de Heuvel van de Vlieger zichtbaar, zelfs voor een wezen wiens ogen zo dicht bij de grond stonden als bij de Mesklinieten het geval was. De gezagvoerder hield hier even halt om het landschap te bekijken, zoals hij al vele malen eerder had gedaan.

De resterende afstand van een kleine kilometer was een wildernis van wit, bruin, en zwart, net als wat hij zojuist had doorkruist. De begroeiing was nog dichter en had veel meer sneeuw gevangen, zodat er weinig of geen kale grond te zien was.

Boven de begroeide vlakte stak de Heuvel een eind uit. De Meskliniet vond het bijna onmogelijk het als een kunstmatig bouwwerk te zien, ten dele vanwege de monsterachtige grootte, ten dele omdat andere dakconstructies dan een tentdak hem volkomen vreemd waren. Het was een glinsterende metalen koepel, ongeveer zes meter hoog en twaalf in diameter, een bijna volmaakte halve bol. De koepel had overal grote doorzichtige plekken, en twee cilindervormige uitbouwsels die voorzien waren van deuren. De Vlieger had gezegd dat ze zo geconstrueerd waren dat je naar binnen en naar buiten kon zonder dat de lucht in- of uitstroomde. De ingangen waren in ieder geval groot genoeg voor de Vlieger. Een geïmproviseerde loopplank leidde naar een van de onderste vensters, zodat een wezen van Barlennans bouw en afmetingen naar boven kon klimmen en naar binnen kon kijken. De kapitein had veel tijd op deze loopplank doorgebracht toen hij de taal van de Vlieger leerde spreken en begrijpen; hij had een groot deel van de vreemde apparaten en meubels gezien waarmee het gebouw volstond, ofschoon hij geen idee had wat het doel van de meeste was. De Vlieger zelf scheen een amfibisch schepsel te zijn, althans, hij bracht een groot deel van zijn tijd drijvend in een bad met vloeistof door. Begrijpelijk genoeg, gezien zijn afmetingen. Barlennan kende geen enkel wezen op Mesklin, groter dan zijn ras, dat niet in de zeeën of meren woonde — maar hij besefte dat dergelijke wezens, wat het gewicht betrof, in de wijde, vrijwel onbekende streken bij de Rand zouden kunnen voorkomen. Hij hoopte dat hij er. geen zou ontmoeten, tenminste niet als hij zich aan land bevond. Groot betekende zwaar, en zijn jarenlange conditionering dat gewicht gevaar betekende liet zich niet verloochenen.

Rondom de koepel was niets te zien behalve de altijd aanwezige vegetatie. De raket was blijkbaar nog niet aangekomen, en even speelde Barlennan met het idee te blijven waar hij was tot de raket arriveerde. Het ding zou zonder twijfel aan de andere zijde van de Heuvel dalen — daar zou de Vlieger wel voor zorgen, zolang Barlennan er nog niet was. Maar het dalende vaartuig zou heel goed over hem heen kunnen vliegen: daar kon Lackland niets aan doen omdat hij niet precies wist waar de Meskliniet was. Slechts weinig Aardlingen kunnen iets waarnemen dat vijfenveertig centimeter lang en vijf breed is, en dat op één kilometer afstand door een rommelige vegetatie kruipt. Nee, hij kon beter regelrecht naar de koepel gaan zoals de Vlieger hem aangeraden had. De kapitein kroop weer verder, de touwen achter zich aanslepend.

Hij deed er niet al te lang over, hoewel hij af en toe vertraging opliep in de donkere nachten. Het was nacht toen hij zijn doel bereikte, maar het laatste stadium van zijn tocht werd hij geholpen door het licht dat voor hem uit het raam viel. Toen hij zijn touwen vastgemaakt had en naar een comfortabele plek voor het raam was gekropen was de zon weer boven de horizon aan zijn linkerhand uitgerezen. De wolken waren bijna geheel verdwenen, hoewel de wind nog krachtig was. Zelfs als de lichten uit waren geweest had hij door het raam naar binnen kunnen kijken.

Lackland was niet in de kamer achter dit raam en de Meskliniet drukte op het knopje dat bij de loopplank was aangebracht. Meteen daarna klonk de stem van de Vlieger uit de luidspreker naast de knop.

“Blij dat je er bent, Barl. Ik heb Mack laten wachten tot jij er was. Ik laat hem nu meteen naar beneden komen, dan is hij er tegen de volgende zonsopkomst wel.”

“Waar is hij nu? Op Toorey?”

“Nee, hij zweeft aan de binnenzijde van de ring, maar duizend kilometer boven ons. Hij was er al voor de storm ophield, dus je hoeft je geen verwijten, te maken dat je hem hebt laten wachten. In de tussentijd zal ik vast de andere radio’s halen die ik je beloofd heb.”

“Omdat ik alleen ben is het misschien beter om er deze keer maar één mee te nemen. Ze zijn nogal ongemakkelijk om te dragen, ook al zijn ze licht.”

“Misschien kunnen we beter op de rupswagen wachten voor ik ze haal. Dan rij ik je terug naar je schip — de wagen is goed genoeg geïsoleerd zodat je zonder moeite buitenop kan meerijden. Wat denk je ervan?”

“Dat lijkt me uitstekend. Zullen we nog wat taaloefeningen doen terwijl we wachten, of kun je me nog meer afbeeldingen laten zien van waar je vandaan komt?”

“Ik heb nog meer afbeeldingen. Het kost een paar minuten om de projector te laden dus is het donker genoeg als we kunnen beginnen. Moment, ik kom naar de zitkamer.”

De stem zweeg en Barlennan hield de deur in het oog die hij aan een zijde van de kamer kon zien. Even later verscheen de Vlieger. Hij liep zoals gewoonlijk rechtop met behulp van de kunstmatige ledematen die hij krukken noemde. Hij kwam naar het raam toe, knikte met zijn grote hoofd naar de kleine bezoeker, en ging naar de filmprojector. Het scherm hing recht tegenover het raam aan de muur en terwijl Barlennan met één paar ogen de bezigheden van de mens volgde ging hij zo zitten dat hij de film in een behaaglijke houding kon volgen. Hij wachtte zwijgend terwijl de zon zijn langzame boog aan de hemel beschreef. Het was warm in het volle zonlicht, plezierig warm, maar niet warm genoeg voor de dooi om in te treden; de voortdurende wind van de noordelijke ijskap verhinderde dat. Hij was half in slaap toen Lackland klaar was met de projector en zich naar zijn rustkuip begaf en zich erin liet zakken. Barlennan had het elastische vlies op het oppervlak van de vloeistof dat de kleren van de man droog hield nooit gezien; anders had hij waarschijnlijk een andere opvatting gehad over de amfibische aard van mensen. Al drijvend reikte Lackland omhoog naar een paneeltje en haalde hij twee schakelaars om. De lichten in de kamer gingen uit en de projector begon te lopen. De film duurde ongeveer een kwartier en was nog niet afgelopen toen Lackland zich weer overeind moest hijsen met de mededeling dat de raket aan zijn landing bezig was.

“Wil je naar Mack kijken of zie je liever het eind van de film?” vroeg hij. “Hij zal wel aan de grond staan tegen de tijd dat de film afgelopen is.”

Met enige tegenzin maakte Barlennan zijn aandacht van het scherm los. “Ik zou liever de film zien, maar het is waarschijnlijk beter als ik wen aan het zien van vliegende dingen,” zei hij. “Van welke kant komt hij?”

“Uit het oosten, denk ik. Ik heb Mack nauwkeurig beschreven hoe het er hier uitziet, en hij heeft foto’s; verder is het iets makkelijker om van die kant te komen, gezien zijn positie. Ik denk dat de zon je uitzicht nu belemmert, maar hij zit nog zestig kilometer hoog. Kijk maar een stuk boven de zon.”

Barlennan keek en wachtte. Ongeveer een minuut lang zag hij niets, toen ontwaarde hij twintig graden boven de opgaande zon een metalen glinstering.

“Hoogte zestien — horizontale afstand ongeveer idem,” rapporteerde Lackland. “Ik heb hem hier op het radarscherm.”

De glinstering werd sterker, veranderde niet van plaats. De raket kwam vrijwel recht op de koepel af. Een minuut later zonden er al details te zien zijn geweest, ware het niet dat alles nu schuilging in de stralen van de zon. Mack hing een ogenblik stil op anderhalve kilometer hoog, en even ver naar het oosten; toen Belne een eind was opgeschoven kon Barlennan de vensters en de uitlaatpijpen in de cilindrische romp zien. De storm was bijna geheel gaan liggen, maar nu begon er een warme bries met de geur van gesmolten ammoniak te waaien van het punt waar de uitlaatgassen de grond raakten. De half vloeibare druppels spatten tegen Barlennans ogen, maar hij bleef staren naar de langzaam dalende massa metaal. Elke spier in zijn lange lichaam was strakgespannen, zijn armen drukten stijf tegen zijn zijden, de scharen knepen zo hard dat ze staaldraad hadden kunnen doorknippen, en de harten in al zijn lichaamssegmenten klopten opgewonden. Als hij net als mensen een ademhalingsorgaan had bezeten zou hij zijn adem hebben ingehouden. Zijn verstand zei hem dat het ding niet zou vallen en hij bleef zichzelf geruststellen dat het ook niet zou gebeuren, maar omdat hij nu eenmaal opgegroeid was in een omgeving waar een val van vijftien centimeter meestal dodelijk was, ondanks de ongelooflijke taaiheid van Mesklinietische organismen, kon hij zijn emoties niet zo makkelijk bedwingen. Onderbewust verwachtte hij dat het metalen vaartuig zou verdwijnen, en op de grond daaronder weer zichtbaar zou worden, onherkenbaar geplet. Tenslotte was het nog minstens honderd meter hoog…