“Erg weinig,” bekende Lackland. “Van het beetje dat ik ervan gezien heb schijn je een buitengewoon goed geoefende bemanning te hebben, want het grootste deel van jullie dagelijkse bezigheden geschiedt zonder bevelen, en ik begrijp niets van de gesprekken die je soms met enkele van je mannen voert, wanneer ze niet vergezeld gaan van handelingen.”
“Bedoel je wanneer ik praat met Dondragmer of Merkoos? Dat zijn mijn eerste en tweede stuurman en degenen met wie ik het meest spreek.”
“Ik hoop dat je het mij niet kwalijk neemt, maar ik ben echt niet in staat je mannen van elkaar te onderscheiden. Ik weet gewoon niet op welke punten ik moet letten.”
Barlennan lachte bijna en zei: “In mijn geval is het nog erger. Ik weet niet eens of ik je zonder kunstmatige bedekking zie of niet.”
“Wel, dat voert ons te ver van onze zaken en we hebben al een hoop daglicht verbruikt. Mack, ik veronderstel dat je terug wilt naar de raket, naar boven, waar gewicht niets betekent en de mensen ballonnen zijn. Zorg er dan voor dat de zender-ontvangers van deze vier toestellen dicht genoeg bij elkaar staan. Ik geloof niet dat het de moeite waard is om ze onderling aan te sluiten, maar Barls mensen gaan ze gebruiken om contact te houden tussen afzonderlijke groepen en ze staan op verschillende frequenties afgestemd. Barl, ik heb de radio’s bij de luchtsluis achtergelaten. Het lijkt me het beste dat ik jou en de radio’s bovenop de rupswagen leg, dan Mack naar de raket breng, en vervolgens jou en de radio’s naar de Bree rijd.”
Voordat iemand iets kon zeggen voegde Lackland de daad bij het woord, en het was zonder twijfel de juiste handelswijze, maar Barlennan werd bijna gek van angst.
De gepantserde hand van de man schoot uit en tilde het lichaampje van de Meskliniet op. Een ontstellend ogenblik lang voelde en zag Barlennan zich vele decimeters boven de grond zweven, voordat hij op de vlakke bovenkant van de wagen werd gelegd. Zijn scharen krabden wanhopig en vruchteloos aan het gladde metaal om meer houvast te krijgen dan zijn tientallen zuignapvoeten reeds instinctief hadden op de vlakke plaat; zijn ogen staarden met puur afgrijzen naar de leegte rondom het dak, die slechts enkele lichaamslengten van hem af was. Vele seconden lang, misschien wel een hele minuut, kon hij zijn stem niet vinden en toen hij eindelijk kon spreken kon hij niet meer worden gehoord. Hij was te ver van de microfoon bij het raam om te worden verstaan, dat wist hij uit ervaring; en op het hoogtepunt van zijn vrees bedacht hij zich dat de sirene-achtige doodskreet die hij had willen uitstoten ook door iedereen aan boord van de Bree zou worden gehoord, omdat zich daar ook een radio bevond.
En dan zou de Bree een nieuwe kapitein hebben gehad. Ontzag voor zijn moed was het enige dat zijn bemanning naar de stormachtige gebieden van de Rand had gedreven. Als dat ontzag er niet meer was had hij geen bemanning en geen schip meer, en eigenlijk ook geen leven. Voor lafaards was geen plaats op een zeeschip. En hoewel het land waar hij vandaan kwam op ditzelfde continent lag was het denkbeeld om zestigduizend kilometer langs de kust te voet af te leggen onvoorstelbaar.
Deze gedachten kwamen niet zo gedetailleerd bij hem op, maar hij voelde ze instinctief aan, en zijn instinct deed hem zwijgen terwijl Lackland de radio’s oppakte en met McLellan de wagen binnenging. Het metaal onder Barlennan trilde even toen de deur werd gesloten en een ogenblik later begon het voertuig te bewegen. En toen gebeurde er iets merkwaardigs met de niet-menselijke passagier.
Zijn angst had hem gek kunnen maken — eigenlijk had dat ook moeten gebeuren. Zijn situatie was maar nauwelijks te vergelijken met die van een mens die veertig verdiepingen boven de straat met één hand aan een raamkozijn hangt. En toch werd hij niet gek, tenminste niet in de gebruikelijke zin van het woord; zijn gedachten waren even helder als tevoren en geen van zijn vrienden zou een verandering in zijn wezen hebben kunnen ontdekken. Gedurende korte tijd had een bewoner van de Aarde die beter bekend was met Mesklinieten dan Lackland tot dusver was misschien gedacht dat de kapitein lichtelijk dronken was, maar zelfs dat ging voorbij.
En ook zijn vrees ging voorbij. Hoewel hij bijna zes lichaamslengten boven de grond reed bleef hij toch bijna kalm liggen. Hij hield zich natuurlijk wel stevig vast; later herinnerde hij zich dat hij het toen een geluk vond dat de wind bijna was gaan liggen, ook al bood het gladde metaal zeer goed houvast aan de zuignappen van zijn voeten. Het was verbazend, dat uitzicht waarvan je kon genieten — ja, hij genoot ervan — vanuit zo’n positie. Het was erg nuttig om de dingen van boven te bekijken; je kreeg zo een merkwaardig compleet beeld van een groot gebied tegelijk. Het was bijna net een kaart, en Barlennan had kaarten nog nooit eerder beschouwd als een afbeelding van een land, van bovenaf gezien.
Een gevoel van triomf dat hem bijna dronken maakte vervulde hem toen dé wagen de raket naderde en stopte. De Meskliniet wuifde vrolijk met zijn scharen naar de uitstappende McLellan toen deze zichtbaar werd in het teruggekaatste licht van de koplampen, en hij was buitensporig blij toen de man terugwuifde. De tank draaide meteen daarna naar links en zette koers naar het strand waar de Bree lag; Mack dacht eraan dat Barlennan onbeschermd was en wachtte geduldig met opstijgen tot de wagen bijna anderhalve kilometer verder was voor hij zijn machine de lucht instuurde. De aanblik van de raket terwijl hij langzaam steeg, schijnbaar zonder ergens op te steunen, dreigde even de oude vrees te doen herleven, maar Barlennan onderdrukte deze neiging uit alle macht en bleef kijken tot de raket in het licht van de ondergaande zon verdween.
Lackland zat ook te kijken, maar toen de laatste metalen glinstering verdwenen was verloor hij geen tijd meer en reed hij rechtstreeks naar de Bree. Hij stopte honderd meter van het schip vandaan, maar dit was dicht genoeg dat de verschrikte mannen op het dek hun kapitein op het dak konden zien liggen. Als Lackland was komen aandragen met Barlennans hoofd op een stok had dat minder ontsteltenis verwekt.
Zelfs Dondragmer, het intelligentste en nuchterste bemanningslid van de Bree — zijn kapitein niet uitgezonderd — stond als verlamd; en de eerste beweging die hij maakte was met zijn ogen: een verlangende blik naar de vuurstoftanks en de “schudders’ op de buitenste vlotten. Gelukkig voor Barlennan stonden de tanks aan de lijzijde van het schip, want de temperatuur lag beneden het smeltpunt van het chloor in de vaten. Als de wind wel goed was geweest had de stuurman zonder aarzelen een wolk van vuur naar de rupswagen gezonden zonder maar een ogenblik te overwegen dat zijn kapitein misschien in leven was.
Een kwaadaardig gemompel steeg op uit de voltallige bemanning toen de deur van de wagen openging en Lacklands gepantserde gestalte verscheen. Hun levenswijze van half handelaar, half zeerover, was ervoor verantwoordelijk dat er uitsluitend mannen aan boord waren die zich zonder aarzeling in een gevecht zouden storten zodra een van hen bedreigd werd; de lafaards hadden hen lang geleden reeds verlaten en de individualisten waren dood. Het enige dat Lacklands leven redde was de macht der gewoonte — hun conditionering belette hen de sprong van honderd meter te maken die de zwakste onder hen met een rukje van zijn spieren had kunnen maken. Kruipend, zoals zij hun hele leven hadden gedaan, stroomden zij de vlotten af als een rode en zwarte waterval en rukten ze over het strand op naar de machine. Lackland zag ze natuurlijk komen, maar had zo weinig idee van hun stemming dat hij zich helemaal niet haastte met Barlennan op de grond zetten nadat hij hem van het dak had getild. Toen reikte hij in het voertuig en haalde de beloofde radio’s tevoorschijn, die hij naast de gezagvoerder in het zand zette. Intussen had de bemanning begrepen dat hun kapitein levend en schijnbaar ongedeerd was. De lawine stopte in verwarring en krioelde besluiteloos rond, halverwege het schip en de rupswagen; een kakofonie van stemmen, variërend van diepe basklanken tot de hoogste tonen die de radio kon produceren, schetterde uit de luidspreker in Lacklands pantserpak. Ofschoon hij zoals hij had verteld zijn best had gedaan om de gesprekken die hij eerder had gehoord te begrijpen verstond de man geen woord van wat hij hoorde. Dat was voor zijn gemoedsrust maar goed ook; hij had al lang begrepen dat zelfs een pantsering die de Mesklinietische luchtdruk van acht atmosfeer kon weerstaan voor de scharen der Mesklinieten niet veel betekende.