Orson Scott Card
De tactiek van Ender
Voor Geoffrey,
Die mij eraan herinnert
Hoe jong en hoe oud
Kinderen kunnen zijn
Dankbetuiging
Delen van dit boek kwamen voor in ‘Ender’s Game’, mijn eerste es-sefverhaal dat in druk verscheen in de Analog van augustus 1977 onder redactie van Ben Bova; zijn vertrouwen in mij en in dit verhaal is de grondslag van mijn schrijversloopbaan.
Harriet McDougal van Tor is een van die zeldzame redacteuren -zo een die een verhaal begrijpt en de schrijver kan helpen om er precies van te maken wat hij zich er oorspronkelijk van had voorgesteld. Ze betalen haar niet genoeg. Harriets taak werd echter flink vergemakkelijkt door het uitnemende werk van mijn inwonende redacteur, Kristine Card. Ik betaal haar ook niet genoeg.
Bedanken wil ik ook Barbara Bova, die door dik, en soms ook door dun, mijn vriendin en vertegenwoordiger bleef; en Tom Doherty, mijn uitgever die zich tijdens de ABA in Dallas door mij liet overhalen om dit boek te doen, wat óf een bewijs is van zijn voortreffelijke oordeelsvermogen, óf van hoe gaar iemand kan worden op een congres.
1. Drietje
‘Ik heb door zijn ogen gekeken, ik heb door zijn oren geluisterd en ik zeg je dat hij het is. Althans de beste benadering die we kunnen krijgen.’
‘Dat zei je ook over de broer.’
‘De broer bleek onmogelijk. Om andere redenen. Had niets met zijn bekwaamheid te maken.’
‘Net als de zuster. En over hem bestaan ook twijfels. Hij is te plooibaar. Veel te bereidwillig om zich door de wil van een ander te laten overdonderen.’
‘Niet als die ander de vijand is.’
‘Wat moeten we dan? Hem voortdurend met vijanden omringen?’
‘Als het moet wél, ja.’
‘Ik dacht dat je zei dat je dit joch wel mocht.’
‘Als de kruiperds hem te pakken krijgen, ben ik daarbij vergeleken zijn lievelingsoom.’
‘Goed dan. Ten slotte zijn we de wereld aan het redden. Neem hem maar.’
De monitormevrouw lachte heel aardig, maakte zijn haar in de war en zei: ‘Andrew, je zal er zo langzamerhand wel doodziek van zijn om al maar met die akelige monitor te moeten rondlopen. Nou, ik heb goed nieuws voor je. Vandaag gaan we de monitor eruit halen. We halen hem er gewoon hoepla uit en het doet helemaal niet zeer.’
Ender knikte. Dat was natuurlijk een leugen, dat het niet zeer zou doen. Maar aangezien volwassenen dat altijd zeiden als het juist wél zeer zou doen, kon hij die opmerking als een nauwkeurige voorspelling van de toekomst aannemen. Soms waren leugens betrouwbaarder dan de waarheid.
‘Als je nu even hier op de onderzoektafel gaat zitten, Andrew, dan komt de dokter zo bij je.’
De monitor weg. Ender probeerde zich voor te stellen hoe het zou zijn om het apparaatje niet meer onder aan zijn nek te hebben. Als ik me in bed op mijn rug draai voel ik geen druk meer op die plek. Als ik aan het douchen ben voel ik het niet meer zinderen en de warmte opnemen.
En Peter zal geen hekel meer aan me hebben. Als ik thuis kom laat ik hem zien dat de monitor eruit is en dan ziet hij dat ik het ook niet heb gered. Dat ik vanaf nu ook maar een gewone jongen ben, net als hij. Dan is dat niet meer zo erg. Dan vergeeft hij me wel dat ik mijn monitor een heel jaar langer heb gehad dan hij de zijne. Misschien worden we wel.
Waarschijnlijk toch geen vrienden. Nee, Peter was te gevaarlijk. Peter werd zo verschrikkelijk kwaad. Maar broers wel. Geen vijanden, geen vrienden, maar broers — die normaal met elkaar in één huis konden wonen. Hij zal geen hekel meer aan me hebben, hij zal me gewoon met rust laten. En als hij kruiperds en ruimtevaarders wil spelen dan hoef ik misschien wel niet mee te doen, dan kan ik misschien wel gewoon gaan zitten lezen.
Maar zelfs terwijl hij dat dacht wist Ender donders goed dat Peter hem niet met rust zou laten. Peter keek altijd op een bepaalde manier als hij een van zijn gemene buien had en als Ender die blik, die glans zag, dan wist hij dat hem met rust laten nou net het enige was wat Peter niet zou doen. Ik ben mijn piano-oefeningen aan het doen, Ender. Kom jij even de bladen voor me omslaan. O, heeft het monitorventje het te druk om zijn broer te helpen? Is hij daar te slim voor? Moet je eerst een paar kruiperds uit de weg ruimen, ruimtevaarder? Nee, nee, je mag me helemaal niet meer helpen. Ik kan het zelf wel, misbakseltje, smerig Drietje.
‘Dit is zo gebeurd hoor, Andrew,’zei de dokter.
Ender knikte.
‘Het is ontworpen om makkelijk verwijderd te kunnen worden. Zonder infecties en zonder wond. Maar het gaat wel een beetje jeuken en sommige mensen zeggen dat ze het gevoel hebben of ze iets missen. Je blijft maar rondneuzen naar iets, iets waarnaar je op zoek was, maar je kan het niet vinden en je kan je ook niet meer herinneren wat het was. Ik zal het je dus alvast maar vertellen. Dan zoek je je monitor, en die is er niet meer. Na een paar dagen gaat dat gevoel vanzelf over.’
De dokter verdraaide iets aan de onderkant van Enders achterhoofd. Plotseling vlijmde er een snijdende pijn door hem heen alsof hij van zijn nek tot zijn kruis doorboord werd met een lange naald. Ender voelde zijn spieren verkrampen en zijn hele rug trok hol zodat hij achterover viel; zijn hoofd bonkte met een klap tegen de onderzoektafel. Hij voelde zijn benen spartelen en hij wrong zo heftig met zijn in elkaar geslagen handen dat het zeer deed.
‘Didil’schreeuwde de dokter. ‘Kom vlug helpen!’De verpleegster kwam aanrennen en hijgde van schrik. ‘Moet die spieren zien te ontspannen. Schiet op, haal wat! Waar wacht je op!’
Er werd iets doorgegeven; Ender kon het niet zien. Hij rolde opzij en viel van de onderzoektafel. ‘Vang hem!’riep de verpleegster.
‘Hou hem nou gewoon maar stil —’
‘Houd u hem maar vast dokter, hij is te sterk voor mij —’
‘Niet die hele spuit! Wil je hem een hartstilstand bezorgen Ender voelde vlak boven de kraag van zijn bloes een naald in zijn rug prikken. Het brandde, maar overal waar het vuur zich door zijn lijf verspreidde, begonnen zijn spieren zich geleidelijk te ontspannen. Nu kon hij huilen van angst en pijn.
‘Alles goed met je, Andrew?’vroeg de zuster. Andrew wist niet meer hoe hij moest praten. Ze tilden hem op de tafel. Ze controleerden zijn polsslag en deden allerlei andere dingen; hij begreep het niet allemaal.
De dokter stond te trillen; zijn stem beefde. ‘Ze laten die kinderen drie jaar met die dingen rondlopen, wat kunnen ze nou anders verwachten? We hadden hem kunnen uitschakelen, besef je dat wel? We hadden voorgoed de stekker uit zijn hersens kunnen trekken.’’Wanneer is de injectie uitgewerkt?’vroeg de verpleegster. ‘Hou hem minstens nog een uur hier. Hou hem goed in de gaten. Als hij niet binnen een kwartier begint te praten, waarschuw me dan. Had hem wel voorgoed kunnen uitschakelen. Ik heb de hersens van een kruiperd niet.’
Pas een kwartier voor de laatste bel kwam hij weer terug in de klas bij juffrouw Pumphrey. Hij stond nog niet helemaal vast op zijn benen.
‘Alles in orde, Andrew?’vroeg juffrouw Pumphrey.
Hij knikte.
‘Was je niet lekker?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Je ziet er niet goed uit.’
‘Ik mankeer niks.’
‘Ga maar gauw zitten, Andrew.’
Hij ging op weg naar zijn plaats, maar bleef ineens staan. Wat zocht ik nou ook weer? Ik weet niet meer wat ik zocht. ‘Je plaats is daar,’zei juffrouw Pumphrey.
Hij ging zitten maar het was iets anders dat hij miste, iets dat hij kwijt was. Ik vind het straks wel.
‘Je monitor,’fluisterde het meisje achter hem. Andrew haalde zijn schouders op. ‘Zijn monitor,’fluisterde ze tegen de anderen. Andrew voelde aan zijn nek. Daar zat een pleister. Het ding was verdwenen. Hij was nu net als de anderen.