Die avond kwam Dap hun slaapzaal binnen waar hij stilletjes tussen de bedden doorliep en hier en daar een hand aanraakte. Waar hij kwam werd eerder meer gehuild dan minder. Een vriendelijk gebaar was in dit angstaanjagende oord al genoeg om sommige jongens in tranen te doen uitbarsten. Maar Ender niet. Toen Dap bij hem langs kwam was hij al uitgehuild en zijn gezicht was al weer droog. Het was het leugengezicht dat hij altijd aan vader en moeder liet zien als Peter gemeen tegen hem was geweest en hij dat niet durfde laten merken. Bedankt, Peter. Bedankt voor mijn droge ogen en mijn geluidloze snikken. Jij hebt me geleerd om alles wat ik voelde te verbergen. En dat heb ik nu meer dan ooit nodig.
Ze kregen les. Elke dag uren lang. Lezen. Rekenen. Geschiedenis. Videobanden van de bloedige gevechten in de nabije ruimte waarbij de mariniers tegen de wanden van de kruiperdschepen uit elkaar spatten. Holo-opnames van de schone strijd van de vloot; schepen die in lichtwolkjes veranderden als de ruimtevaartuigen elkaar behendig vernietigden in de diepe nacht. Er viel heel wat te leren. Ender werkte net zo hard als de anderen; ze moesten allemaal voor het eerst van hun leven echt hun best doen omdat ze nu moesten wedijveren met klasgenoten die minstens zo pienter waren als zij.
Maar waar ze echt voor leefden waren de spelen. Die vulden de uren tussen waken en slapen.
Al op hun tweede dag op de Krijgsschool maakte Dap hen vertrouwd met de speelzaal. Die was helemaal boven, een heel eind boven de dekken waar de jongens woonden en werkten. Ze klommen langs ladders omhoog tot waar de zwaartekracht merkbaar zwakker werd en daar in de gewelfde ruimte zagen ze de schitterende lichtjes van de spelcomputers.
Een aantal van de spelen kenden ze al; sommige hadden ze zelfs thuis al gespeeld. Makkelijke en moeilijke. Ender liep de tweedimensionale videospellen voorbij en begon de spellen die de grotere jongens speelden te bekijken, de holografische spellen met in de lucht zwevende voorwerpen. Hij was de enige Pendelgast in dat deel van de zaal en hij werd regelmatig door een van de grotere jongens opzij geduwd. Wat moet je hier? Maak dat je wegkomt. Vlieg op. En vliegen deed hij uiteraard; met de lage zwaartekracht hier raakten je voeten zo hun houvast kwijt en dan zeilde hij door de lucht tot hij tegen iets of iemand aanbotste.
Maar iedere keer haalde hij zichzelf weer uit de knoop en iedere keer ging hij weer terug, soms wel naar een andere plek als hij het spel vanuit een andere hoek wilde bekijken. Hij was te klein om de regelpanelen te kunnen zien en zag dus niet hoe het spel werd bediend. Dat maakte niet uit. Hij zag toch het verloop in de lucht. De manier waarop de speler tunnels in het duister groef, tunnels van licht, die dan door de vijandelijke schepen werden opgespoord en genadeloos gevolgd tot ze het schip van de speler te pakken kregen. De speler kon vallen zetten: mijnen, zwevende bommen, lussen in de lucht die de vijandelijke schepen dwongen tot het eindeloos herhalen van dezelfde weg. Sommige spelers waren pienter. Andere verloren snel.
Maar Ender vond het veel leuker als er twee jongens tegen elkaar speelden. Dan moesten ze elkaars tunnels gebruiken en het werd al gauw duidelijk wie de strategische kant van het spel een beetje goed beheerste.
Binnen het uur ging de eerste bekoring er een beetje af. Inmiddels begreep Ender de wetmatigheden van het spel. Hij begreep de regels die de computer volgde en wist dus dat hij, als hij de bediening een maal onder de knie had, de vijand altijd te slim af kon zijn. Spiralen trekken als de vijand zó was; lussen als de vijand zus was. Bij een val op de loer gaan liggen. Zeven vallen zetten en ze dan op deze manier lokken. Daarna was er geen kunst meer aan en was het alleen een kwestie van doorspelen tot de computer zo snel werd dat menselijke reflexen hem niet meer de baas konden. Dat was niet leuk. Hij wilde graag tegen de andere jongens spelen. De jongens die door de computer zo getraind waren dat ze zelfs als ze tegen elkaar speelden nog probeerden om de computer de loef af te steken. Denken als een machine in plaats van als een jongen.
Ik zou op deze manier van ze kunnen winnen. Ik zou op die manier van ze kunnen winnen.
‘Ik zou graag een keer tegen jou spelen,’zei hij tegen de jongen die net had gewonnen.
‘Bof ik effe, wat hebben we hier?’vroeg de jongen. ‘Een kruiperd of een onderkruipsel?’
‘Er is pas een nieuwe kudde dwergen aan boord gekomen,’zei een andere jongen.
‘Maar dit praat. Wist jij dat ze konden praten?’
‘Ik snap het al,’zei Ender. ‘Jij durft met mij niet om twee potjes winst van de drie te spelen.’
‘Van jou winnen,’zei de jongen, ‘is net zo makkelijk als pissen in het douchehok.’
‘En niet half zo leuk,’zei een ander.
‘Ik heet Ender Wiggin.’
‘Hoor es hier, kleine plegiskop. Jij bent helemaal niks. Vat je wel? Noppes, vat je wel? En noppes blijf je tot je der een hebt gemold. Vat je wel?’
De oudere jongens hadden zo hun eigen taaltje. Ender pikte dat vlug genoeg op. ‘Dus jij durft niet om twee van de drie potjes winst tegen noppes?’
De andere jongens begonnen ongeduldig te worden. ‘Maak die kontkrummel effe af, dan kunnen we weer verder.’
En dus nam Ender plaats achter het vreemde regelpaneel. Zijn handen waren klein, maar de bediening van het spel was doodeenvoudig. Het was even uitproberen om erachter te komen met welke knoppen je welke wapens bediende. Bewegingen werden bestuurd met een standaarddraadbal. Aanvankelijk waren zijn reflexen nog wat traag. De andere jongen, waarvan hij nog steeds niet wist hoe hij heette, stond al gauw flink voor. Maar Ender leerde een hoop en deed het al heel wat beter tegen de tijd dat het spel was afgelopen.
‘Tevreden, dwerg?’
‘Twee van de drie.’
‘Twee van de drie mag hier niet van ons.’
‘Goed, jij wint dus van me, de allereerste keer dat ik dit spel aanraak,’zei Ender. ‘Als dat je geen tweede keer lukt, kan je er niks van.’
Ze speelden nog een potje en dit keer was Ender behendig genoeg om een paar manoeuvres uit te kunnen halen die de jongen kennelijk nog nooit had gezien. Zijn patronen waren daar niet op toegesneden. Ender won niet met gemak, maar hij won wel.
Nu was het afgelopen met het gelach en het gegein van de grotere jongens. Het derde potje werd in doodse stilte gespeeld. Ender won het snel en doeltreffend.
Toen het potje uit was zei een van de oudere jongens: ‘Wordt tijd dat ze deze machine vervangen. Zo langzamerhand kan iedere zult-kop hem verslaan.’
Er kon geen lovend woordje af. Het bleef doodstil toen Ender wegwandelde.
Hij liep niet erg ver. Bleef een eindje verderop staan kijken naar hoe de volgende spelers de dingen probeerden te gebruiken die hij hun had laten zien. Elke zultkop? Ender had een binnenpretje. Die zullen mij niet zo gauw vergeten.
Hij voelde zich prima. Hij had iets gewonnen en nog wel tegen oudere jongens. Misschien wel niet de beste van de oudere jongens, maar hij was in ieder geval dat paniekerige gevoel kwijt dat hij het hier niet zou redden, dat de Krijgsschool te zwaar voor hem zou blijken. Het enige wat hij hoefde te doen was het spel bekijken tot hij begreep hoe het werkte en dan kon hij het systeem gebruiken en zelfs uitblinken.
Het afwachten en kijken was nog het ergst. Want ondertussen kreeg hij van alles te verduren. De jongen wiens arm hij gebroken had was op wraak uit. Ender kwam er al gauw achter dat hij Bernard heette. Hij sprak dat uit met een Frans accent omdat de Fransen met hun aanmatigende afscheidingspolitiek hadden bedongen dat bij hen de kinderen pas Standaard leerden als ze vier jaar waren, wanneer de Franse taaipatronen al ingesleten waren. Zijn accent maakte hem uitheems en interessant; zijn gebroken arm maakte hem een martelaar; zijn sadisme maakte hem tot een natuurlijk middelpunt voor al die jongens die het leuk vonden om een ander pijn te zien lijden.
Ender werd hun vijand.