‘Het was geen onnodige verspilling,’zei Ender. ‘Ik kan geen gevechten winnen als ik zo bang ben om een schip te verliezen dat ik nooit risico’s durf te nemen.’
Mazer grijnsde. ‘Uitstekend, Ender. Je begint het te leren. Maar in een echt gevecht zou je meerderen hebben en, nog het ergst van alles, burgers die je dat soort dingen voor de voeten werpen. Als de vijand nou een beetje slim was geweest had hij jou hier te grazen genomen en was het hele eskader van Tom eraan gegaan.’Samen namen ze het gevecht door; in de volgende oefenperiode zou Ender zijn eskaderleiders laten zien wat Mazer hem had laten zien en zouden ze leren wat ze ertegen konden doen als ze het nog eens tegenkwamen.
Ze dachten al eerder dat ze er waren, dat ze als groep heel soepel samenwerkten. Maar nu ze samen echte beproevingen hadden doorgemaakt, begonnen ze elkaar allemaal meer dan ooit te vertrouwen en werden de gevechten een genot. Ze vertelden Ender dat de leerlingen die niet daadwerkelijk aan het spel deelnamen toch naar de simulatorruimtes kwamen om te kijken. Ender stelde zich voor hoe het zou zijn om zijn vrienden om zich heen te hebben, juichend of lachend of hijgend van spanning; meestal dacht hij dat het hem wel erg zou afleiden, maar er waren keren dat hij er met heel zijn hart naar verlangde. Zelfs toen hij zijn dagen doorbracht met in de zon op een vlot in het meer drijven was hij niet zo eenzaam geweest. Mazer Rackham was zijn kameraad, zijn leraar, maar niet zijn vriend.
Maar hij zei er niets over. Mazer had hem verteld dat hij niet op meeleven hoefde te rekenen en zijn persoonlijke narigheid had voor anderen niets te betekenen. Meestal had die zelfs voor Ender niets te betekenen. Hij bleef zijn gedachten op het spel richten en probeerde van de gevechten te leren. En niet alleen de specifieke les van dat bepaalde gevecht, maar hij dacht na over wat de kruiperds hadden kunnen doen als ze slimmer geweest waren en hoe Ender zou reageren als ze dat in de toekomst zouden doen. Slapend en wakend leefde hij voor niets anders dan voorbije gevechten en toekomstige gevechten en hij zat zijn eskaderleiders achter de broek met een felheid die af en toe wel eens een opstandige reactie uitlokte.
‘Je bent veel te lief voor ons,’zei Alai op een keer. ‘Waarom ergert het je nooit dat we niet elk moment van elke oefenperiode briljant zijn. Als je ons zo in de watten blijft leggen gaan we nog denken dat je ons aardig vindt.’
Een paar van de anderen lachten in hun microfoons. Ender herkende uiteraard de spot, en reageerde met een lange stilte. Toen hij eindelijk zijn mond weer opendeed, gaf hij geen sjoege op Alai’s klacht. ‘Nog een keer,’zei hij, ‘en dit keer zonder zelfmedelijden.’Ze deden het nog een keer en ze deden het goed.
Maar naarmate hun vertrouwen in Ender als bevelhebber toenam, begon hun vriendschap die ze zich uit hun tijd op de Krijgsschool herinnerden langzaamaan te verdwijnen. Wel kwamen ze elkaar veel nader en wisselden ze onderling vertrouwelijkheden uit. Maar Ender was hun leraar en bevelhebber; hij stond even ver bij hen vandaan als Mazer van hem en hij was even veeleisend.
Ze vochten er alleen maar beter door en Ender werd tenminste niet afgeleid van zijn werk.
Tenminste niet als hij wakker was. En als hij ‘s avonds in slaap viel speelden er altijd allerlei gedachten omtrent de simulator door zijn hoofd. Maar tijdens de nacht dacht hij aan andere dingen. Vaak herinnerde hij zich het steeds verder in ontbinding rakende lijk van de Reus; maar hij herinnerde het zich niet in de pixels van zijn lessenaarscherm. Het was een echt lijk en er hing nog steeds een vage geur van dood omheen. In zijn dromen was er een heleboel veranderd. Het kleine dorp dat tussen de ribben van de Reus was ontstaan werd nu bewoond door kruiperds die hem altijd plechtig groetten, als gladiatoren die Caesar groetten voor ze voor zijn vermaak de dood in gingen. In zijn dromen haatte hij de kruiperds niet; en al wist hij dat ze hun koningin voor hem verborgen hadden, hij ging niet proberen haar te zoeken. Hij ging altijd vlug weg bij het lijk van de Reus en als hij de speeltuin bereikte waren daar altijd de kinderen, wolfs en gemeen; ze hadden gezichten die hij kende. Soms dat van Peter en soms dat van Bonzo en soms dat van Stilson en Bernard; maar de woeste wezens waren even vaak Alai en Shen of Dink en Petra; soms was een van hen ook Valentine en in zijn droom duwde hij haar ook onder water en hield haar onder tot ze verdronk. Ze kronkelde onder zijn handen, knokte om boven te blijven, maar bleef tenslotte toch stil liggen. Hij trok haar uit het meer en sleepte haar op het vlot waar ze met een doodsgrijns op haar gezicht bleef liggen. Hij krijste en huilde boven haar lijk en riep telkens en telkens weer dat het maar een spelletje was, een spelletje, hij speelde het alleen maar! —
Toen schudde Rackham hem wakker. ‘Je lag in je slaap te roepen,’zei hij.
‘Het spijt me,’zei Ender.
‘Geeft niks. Was toch tijd voor het volgende gevecht.’
Het tempo nam gestadig toe. Gewoonlijk waren er nu twee gevechten per dag en Ender hield het oefenen tot een minimum beperkt. De tijd dat de anderen uitrustten gebruikte hij om opnames van oude gevechten te bekijken en te proberen zijn eigen zwakheden op te sporen en te bedenken wat er de volgende keer zou gebeuren. Soms was hij volledig voorbereid op de nieuwe vindingen van de vijand en soms niet.
‘Volgens mij speel jij vals,’zei Ender op een keer tegen Mazer.
‘Hoezo?’
‘Jij kunt zien wat ik doe als ik oefen. Jij kunt zien waarmee ik bezig ben. Jij lijkt wel voorbereid op alles wat ik doe.’
‘Het meeste wat jij ziet zijn computersimulaties,’zei Mazer. ‘De computer is zo geprogrammeerd dat hij pas op jouw nieuwe vindingen reageert als je ze een keer in de strijd gebruikt hebt.’
‘Dan speelt de computer vals.’
‘Je hebt meer slaap nodig, Ender.’
Maar hij kon niet slapen. Hij lag elke nacht langer wakker en zijn slaap werd steeds onrustiger. Hij werd ‘s nachts veel te vaak wakker. Of hij nu wakker werd om nog meer over het spel te kunnen nadenken of om aan zijn dromen te ontsnappen wist hij eigenlijk niet. Het leek wel of hij in zijn slaap bestuurd werd door iemand die hem dwong om rond te dwalen tussen al zijn akeligste herinneringen, om ze opnieuw te beleven alsof hij ze echt meemaakte. De nachten waren zo levensecht dat de dagen hem begonnen voor te komen als een droom. Hij begon zich zorgen te maken dat hij niet helder genoeg zou kunnen denken, dat hij te moe zou zijn als hij moest spelen. Tot nu toe was hij als het spel begon altijd nog klaarwakker geschud door de spanning ervan, maar hij was bang dat hij het niet zou merken als zijn verstandelijke vermogens achteruit begonnen te gaan.
En het leek echt wel of hij aan het aftakelen was. Hij had geen enkele keer meer een gevecht waarin hij niet minstens een paar jagers verloor. Verscheidene malen wist de vijand hem te verlokken om zich meer bloot te geven dan hij van plan was geweest; andere keren wist de vijand hem zo af te matten in een uitputtingsslag dat hij zijn overwinning in dezelfde mate aan stom geluk te danken had als aan zijn krijgskunst. Dan nam Mazer met een misprijzend gezicht het gevecht met hem door. ‘Moet je dit nu eens zien,’zei hij dan. ‘Dit was toch nergens voor nodig.’En wanneer Ender dan ging oefenen met zijn eskaderleiders probeerde hij hun moreel hoog te houden, maar soms liet hij zijn teleurstelling over hun zwakheden wel eens doorschemeren, over het feit dat ze vergissingen maakten.