Samen vlogen ze in de helikopter; over de speeltuin, over de bossen, over de put op de open plek. En toen verder naar waar er inderdaad een steile afgrond was met een grot in de rotswand en een richel precies op de plaats waar het Einde van de Wereld hoorde te zijn. En daar in de verte, precies waar hij in het improviseerspel thuishoorde, zag hij de kasteeltoren.
Hij liet Abra bij de helikopter achter. ‘Kom niet achter me aan en vlieg terug naar huis als ik over een uur nog niet terug ben.’
‘De pot op, Ender, ik ga met je mee.’
‘Je kan zelf de pot op, Abra, of ik zet hem op je kop.’
Ondanks de schertsende toon kon Abra horen dat Ender het meende en dus bleef hij bij de helikopter wachten.
De wanden van de toren hadden allemaal uitsteeksels en richels zodat je er makkelijk tegenop kon klimmen. Het was hun bedoeling dat hij naar binnen ging.
De torenkamer was zoals hij altijd was geweest. Ender herinnerde zich alles nog goed genoeg om de grond af te zoeken naar een slang, maar er lag alleen een kleedje met een gebeeldhouwde slangekop aan een van de punten. Ze hadden het nagemaakt, niet gedupliceerd; voor een volk dat geen kunst kende was het hun aardig gelukt. Ze moesten deze beelden uit Enders eigen hoofd opgediept hebben en hem dus over een afstand van vele lichtjaren opgespoord hebben om zijn duisterste dromen te ontdekken. Maar waarom? Om hem naar dit vertrek te brengen, uiteraard. Om hem een boodschap door te geven. Maar waar was de boodschap en hoe zou hij die kunnen begrijpen?
De spiegel hing aan de wand op hem te wachten. Het was een doffe plaat metaal waarin ruwweg de vorm van een mensengezicht was gekrast. Ze hebben geprobeerd om het beeld te tekenen dat ik in de spiegel kon zien.
En terwijl hij naar de spiegel stond te staren herinnerde hij zich hoe hij hem had gebroken en van de wand gerukt en hoe er toen allemaal slangen uit de geheime ruimte erachter sprongen die hem aanvielen en hem overal beten waar hun giftanden maar houvast konden vinden.
Hoe goed kennen ze me, vroeg Ender zich af. Goed genoeg om te weten hoe vaak ik aan de dood denk, goed genoeg om te weten dat ik er niet bang voor ben? Goed genoeg om te weten dat zelfs als ik bang was voor de dood, me dat er niet van zou weerhouden om die spiegel van de wand te halen.
Hij liep naar de spiegel toe, tilde hem op en trok hem naar voren. Er sprong niets te voorschijn uit de ruimte erachter. In plaats daarvan lag er in een holte een witte bal zijde waar hier en daar een paar losse, rafelige eindjes uitstaken. Een ei? Nee. De pop van een kruiperdkoningin, al bevrucht door de larvale mannetjes, klaar om uit haar eigen lichaam een broedsel voort te brengen van honderdduizend kruiperds, waaronder ook een paar koninginnen en mannetjes. Ender zag de mannetjes, die wel wat weghadden van naaktslakken, tegen de wanden van een donkere tunnel gekleefd zitten en hij zag de jonge koningin door de grote volwassenen naar de paarkamer gedragen worden; een voor een bevruchtten de mannetjes huiverend van extase de koninginnelarve, om vervolgens dood te gaan en op de vloer van de tunnel te verdrogen. Toen werd de nieuwe koningin neergelegd voor de oude; een schitterend schepsel gehuld in zachte, glinsterende vleugels die al lang het vermogen om te vliegen kwijt waren maar nog wel een majesteitelijk gezag uitstraalden. Met het goedaardige gif uit haar lippen kuste de oude koningin de jonge in slaap, wikkelde haar in uit haar buik gesponnen draden en droeg haar op om als zijzelf te worden, om een nieuwe stad te worden, een nieuwe wereld en vele koninginnen en vele werelden voort te brengen —
Hoe weet ik dit allemaal, dacht Ender. Hoe kan ik die dingen zien alsof het mijn eigen herinneringen zijn.
Als in antwoord op die gedachte zag hij het eerste van al zijn gevechten met de kruiperdvloten. Hij had het eerder alleen op de simulator gezien; nu zag hij het zoals de zwermkoningin het zag, door vele verschillende ogen. De kruiperds vormden hun bol van schepen, en ineens doken uit het donker de verschrikkelijke jagers op en de Kleine Dokter vernietigde hen in een felle gloed. Toen voelde hij wat de zwermkoningin voelde terwijl ze door de ogen van haar werksters de dood zag naderen, te snel om hem nog te vermijden, maar niet snel genoeg om hem niet te zien aankomen. Maar er kwam geen herinnering aan pijn of angst. Wat de zwermkoningin voelde was droefheid, een gevoel van gelatenheid. Ze had deze woorden niet gedacht toen ze de mensen zag komen om hen te doden, maar Ender begreep haar wel in woorden. Ze hebben ons dus niet vergeven, dacht ze. We zullen vast en zeker sterven.
‘Hoe kunnen jullie weer leven?’vroeg hij.
De koningin in haar zijden cocon had geen woorden om terug te geven; maar toen hij zijn ogen dicht deed en in zijn geheugen zocht, kwamen er geen oude herinneringen maar nieuwe beelden. De cocon moest op een koele plaats gelegd worden, een donkere plaats, maar wel met water zodat ze niet te droog werd; nee, niet gewoon maar water, maar water vermengd met het sap van een bepaalde boom en op kamertemperatuur gehouden zodat in de cocon bepaalde reacties konden plaatsvinden. Dan moest er tijd verstrijken. Dagen en weken om de pop de tijd te geven om inwendige veranderingen te ondergaan. En dan, als de cocon een roestbruine kleur had aangenomen — Ender zag zichzelf de cocon opensplijten en de kleine, broze koningin eruit helpen. Hij zag hoe hij haar bij een voorpoot nam en haar van haar geboortewater naar een nestelplaats leidde, zacht met dorre bladeren op droog zand. Dan leef ik weer, klonk een gedachte in zijn hoofd. Dan ben ik wakker. Dan maak ik mijn tienduizend kinderen.
‘Nee,’zei Ender. ‘Dat kan ik niet doen.’
Ontsteltenis.
‘Jouw kinderen zijn nu de monsters uit onze nachtmerries. Als ik je nu zou wekken zouden we jullie alleen maar opnieuw doodmaken.’
Tientallen beelden van mensen die door kruiperds gedood werden flitsten door zijn hoofd, maar met de beelden kwam er een zo overweldigend verdriet mee dat hij het niet kon verdragen en hij huilde hun tranen voor hen.
‘Als je hun ook zou kunnen laten voelen wat je mij kunt laten voelen, dan zouden ze jullie misschien kunnen vergeven.’
Alleen mij kennen ze, besefte hij. Ze vonden me door de weerwort; ze volgden hem en nestelden zich in mijn hoofd. Ze leerden me kennen in de ellende van mijn gekwelde dromen, nota bene terwijl ik overdag bezig was om hen uit te roeien; ze ontdekten dat ik bang voor hen was en ze ontdekten ook dat ik niet wist dat ik bezig was om hen te doden. In de paar weken die hun restten bouwden ze deze toren voor mij, en het lijk van de Reus en de speeltuin en de richel aan het Einde van de Wereld, om me met eigen ogen deze plek te laten ontdekken. Ik ben de enige die zij kennen en ze kunnen dus alleen tegen en via mij praten. Wij zijn net als jullie, zei een indringende gedachte in zijn hoofd. Het was niet onze bedoeling om te moorden en toen we het begrepen zijn we nooit meer teruggekomen. We dachten dat wij de enige denkende wezens in het heelal waren, tot we jullie tegenkwamen, maar we hadden in onze wildste dromen niet vermoed dat gedachten zouden kunnen ontspruiten aan de eenzame dieren die elkaars dromen niet kunnen dromen. Hoe hadden wij dat kunnen weten? Wij zouden vreedzaam met jullie kunnen samenleven. Geloof ons, geloof ons, geloof ons.
Hij stak zijn hand in de holte en nam de cocon eruit. Die was verbazingwekkend licht voor iets dat alle hoop en toekomst van een groots volk bevatte.
‘Ik zal je meenemen,’zei Ender, ‘ik zal van wereld naar wereld trekken tot ik een tijd en een plaats vind waar je veilig kunt ontwaken. En ik zal jullie verhaal aan mijn volk vertellen, zodat ze jullie op den duur misschien ook kunnen vergeven. Zoals jij mij hebt vergeven.’
Hij wikkelde de koninginnecocon in zijn jasje en klom met haar de toren uit.
‘Wat heb je daarbinnen gevonden?’vroeg Abra.
‘Het antwoord,’zei Ender.
‘Waarop?’
‘Op mijn vraag.’En dat was alles wat hij over de hele zaak zei; ze zochten nog vijf dagen en kozen voor de nieuwe kolonie een plaats ver oostelijk en zuidelijk van de toren.