‘Gisteravond hoorde ik,’ zei Sandomere even later, ‘dat Mishraile persoonlijk les krijgt van de M’Hael.’ Hij streek voldaan langs zijn puntbaardje alsof hij een kostbaar juweel had afgegeven. Misschien was dat ook wel zo, maar Toveine wist niet wat er zo kostbaar aan was. Logain knikte langzaam. De anderen keken elkaar zwijgend aan met gezichten die uit steen leken gehouwen. Ze verbeet haar ergernis terwijl ze rondkeek. Dit soort dingen gebeurde te vaak. Er waren onderwerpen waar ze verder niets over wilden zeggen – of waren ze er bang voor? – en zij begreep er niets van. Voortdurend had ze het gevoel dat hier kostelijke feiten verborgen lagen. Maar net buiten haar greep.
Een brede Cairhienin, die nog net tot Logains borst reikte, wilde wat zeggen, maar of hij nog iets meer over Mishraile wilde vertellen of wie dat was, zou ze nooit te horen krijgen.
‘Logain!’ Als een pijl schoot Welyn Kajima door de straat op hen af en de belletjes aan de punten van zijn zwarte vlechtjes rinkelden. Ook een Toegewijde, een man van middelbare leeftijd die te vaak glimlachte. Hij was er ook bij geweest toen Logain haar gevangen had genomen. Kajima had Jenare gebonden. Hij was bijna buiten adem toen hij zich met een strak gezicht tussen de andere mannen door drong.
‘Logain,’ hijgde hij. ‘De M’Hael is terug uit Cairhien en heeft nieuwe weglopers op het bord bij het paleis laten schrijven. Als je de namen hoort, zul je het niet geloven.’ De reeks kwam er in een ademstoot uit en er klonken verbaasde kreten, waardoor Toveine niet meer dan een flard van zijn lijst opving.
‘Er zijn eerder weglopers geweest,’ mompelde de Cairhienin toen Kajima uitgesproken was, ‘maar nog nooit een volleerde Asha’man. En nu opeens zeven tegelijk?’
‘Als je me niet gelooft,’ begon Kajima, die rechtop ging staan en zich een houding gaf. Hij was in Arafel schrijver geweest. ‘We geloven je best,’ zei Genhald sussend. ‘Maar Gedwin en Torval? Het zijn mannen van de M’Hael. Net als Rochaid en Kisman. Waarom zouden zij ervandoor gaan? Hij heeft ze nog meer gegeven dan een koning.’
Kajima schudde boos zijn hoofd, waardoor de belletjes rinkelden. ‘Je weet dat er nooit redenen op de lijst staan. Alleen de namen.’
‘Opgeruimd staat netjes,’ gromde Kurin. ‘Tenminste als we nu niet naar ze op jacht moeten.’
‘Ik begrijp niets van die anderen,’ bracht Sandomere naar voren. ‘Ik ben bij Dumaisbron geweest. Ik heb daarna de Drakenheer zien kiezen. Dashiva liep natuurlijk als altijd met zijn hoofd in de wolken. Maar Flin, Hopwil en Narishma? Je had moeten zien hoe fijn ze het vonden. Het leken wel lammetjes in een gerstschuur.’
Een stevige man met al wat grijzend haar vloekte. ‘Nou, ik ben niet bij de Bron geweest, maar naar het zuiden. Naar de Seanchanen.’ Hij klonk als een Andoraan. ‘Misschien dat jouw lammetjes minder van een slachterf hielden dan van een gerstschuur.’ Logain had stil staan luisteren, de armen over elkaar. Van zijn gezicht viel niets af te lezen. Een masker. ‘Maak jij je geen zorgen over het slachterf, Canler?’ vroeg hij opeens.
De Andoraan grijnsde en schokschouderde, ik vermoed dat we vroeg of laat allemaal die kant opgaan, Logain. Ik zie weinig keus, maar ik hoef er toch niet bij te jubelen.’
‘Zolang je er op de dag zelf maar bij bent,’ zei Logain kalm. Hij richtte zich tot de man die Canler heette, maar verschillende anderen knikten instemmend.
Logain keek langs de mannen en nam Toveine en Gabrelle peinzend op. Toveine probeerde net te doen alsof ze niet had staan luisteren en de namen in haar geheugen had gegrift. ‘Ga naar binnen, uit de kou,’ zei hij. ‘Neem wat thee om je te warmen. Ik kom zo snel mogelijk terug. Blijf van mijn papieren af.’ Met een gebaar beduidde hij de mannen mee te gaan en liep voorop in de richting vanwaar Kajima was komen aanrennen.
Toveine klemde van ergernis haar tanden op elkaar. Ze hoefde hem nu gelukkig niet te volgen langs de zogenaamde Verradersboom, waar hoofden als rot fruit aan de kale takken bungelden. Ze hoefde niet naar de oefenvelden, om te zien hoe mannen leerden met de Ene Kracht iets te vernietigen, maar ze had op een vrije dag gehoopt, zodat ze vrij kon rondlopen en her en der wat kon opsteken. Ze had de mannen al eerder over Taims paleis horen praten en vandaag had ze gehoopt het te vinden en wellicht een glimp op te vangen van de man wiens naam even besmeurd was als die van Logain. In plaats daarvan volgde ze de andere vrouw gedwee de rode deur in. Het had geen zin er tegenin te gaan.
Binnen keek ze de voorkamer rond, terwijl Gabrelle haar mantel aan een haak hing. Ondanks de buitenkant had ze bij Logain iets grootsers verwacht. Een klein houtvuur brandde in een ruwstenen haard. Een lange smalle tafel en stoelen met lattenruggen stonden op kale planken. Haar oog viel op een schrijftafel die nauwelijks fraaier oogde dan de andere meubelstukken. Er stonden stapels gesloten brievendozen op en leren mappen vol lange riemen papier. Haar vingers jeukten maar ze wist dat ze niet in staat zou zijn ook maar iets anders aan te raken dan de pen of het potje met inkt. Zuchtend volgde ze Gabrelle de keuken in, waar een ijzeren kachel te veel hitte uitstraalde en vuile ontbijtborden op een lage kast onder het venster stonden. Gabrelle vulde een ketel en zette hem op het vuur, waarna ze een groen geglazuurde theepot en een houten kan uit een andere kast pakte. Toveine legde haar mantel over een stoel en ging aan tafel zitten. Ze wilde geen thee, tenzij ze er wat eten bij kreeg, ze had immers het ontbijt gemist, maar ze wist dat ze de thee zou drinken.
De dwaze Bruine zuster praatte over koetjes en kalfjes, terwijl ze haar keukentaken uitvoerde als een kalme boerin, ik ben al een heleboel te weten gekomen. Logain is de enige volleerde Asha’man die in het dorp woont. De anderen wonen allemaal in Taims paleis. Ze hebben bedienden, maar Logain heeft de vrouw van een man in opleiding in dienst genomen om voor hem te koken en te wassen. Ze zal gauw komen en vindt hem haar zonnetje aan de hemel, dus kunnen we belangrijke zaken maar beter nu bespreken. Hij heeft je schrijftafel gevonden.’
Toveine had het gevoel of iemand haar bij de keel had gegrepen. Ze probeerde het niet te tonen, maar Gabrelle keek haar recht aan. ‘Hij heeft hem verbrand, Toveine. Nadat hij alles had gelezen. Hij leek te denken dat hij ons een dienst had bewezen.’ Toveine voelde de druk verminderen en ze kon weer ademhalen. ‘Elaida’s opdracht zat erin.’ Ze schraapte haar keel om niet schor te praten. Elaida had bevolen elke man te stillen en hem ter plekke op te hangen, zonder dat hij in Tar Valon berecht zou worden, zoals de wet van de Toren voorschreef. ‘Ze heeft wrede voorwaarden gesteld en deze mannen zouden even gruwelijk hebben gehandeld als ze die voorwaarden vernamen.’ Ondanks de hitte van de potkachel huiverde ze. Dat ene papier had hen allen kunnen sussen en aan de galg brengen. ‘Waarom bewijst hij ons een gunst?’
‘Ik weet het niet, Tovaine. Hij is geen schurk. Tenminste niet erger dan de meeste mannen. Misschien is dat wel de enige reden.’ Gabrelle zette een bord met harde bolletjes en nog een bord met jonge kaas op tafel. ‘Het is ook mogelijk dat deze binding net zoiets is als die van een zwaardhand. Er bestaan meer manieren van binding dan wij weten. Misschien wil hij liever niet de ervaring delen als wij worden opgehangen.’ Toveines maag knorde, maar ze pakte een broodje op alsof ze er eigenlijk alleen aan wilde ruiken, ik neem aan dat wreed een milde omschrijving is,’ vervolgde Gabrelle, die theeblaadjes in de pot schepte, ik zag je ineenkrimpen. Natuurlijk hebben ze zich zeer veel moeite getroost om ons hierheen te brengen. Er zijn nu eenenvijftig zusters hier en zelfs met die binding moeten ze bang zijn dat wij een uitweg zullen vinden om ongehoorzaam te zijn, een of andere opening die zij niet gezien hebben. Het antwoord is duidelijk. Als we dood zijn, zal de Toren witheet van razernij worden. Nu we leven en gevangen worden gehouden, zal Elaida veel behoedzamer optreden.’ Ze lachte van heimelijk vermaak. ‘Je zou je gezicht moeten zien, Toveine. Had je gedacht dat ik al mijn tijd had verknoeid door mijn vingers door Logains haren te woelen?’