Toveine klemde haar lippen op elkaar en legde het broodje onaangeraakt neer. Dat was toch koud en voelde hard. Het was altijd fout om aan te nemen dat de Bruinen wereldvreemd waren en opgingen in hun boeken en studie, waarbij ze al het andere buitensloten. ‘Wat heb je nog meer ontdekt?’
Gabrelle hield de lepel stevig beet en ging tegenover haar zitten, waarna ze gespannen naar voren boog. ‘Misschien is hun muur heel sterk wanneer die af is, maar deze plek zit vol barsten. Er is een groep rond Mazrim Taim en een Logain-groep, hoewel ik niet zeker weet of ze dat allebei beseffen. Wellicht zijn er nog andere groeperingen en er zijn beslist mannen die niet doorhebben dat er groeperingen bestaan. Eenenvijftig zusters zouden in staat moeten zijn daar ondanks de binding iets mee te doen. De tweede vraag is: wat kunnen we eigenlijk met die kennis?’
‘De tweede vraag?’ zei Toveine afwachtend maar de ander zweeg. ‘Als het ons lukt die barsten te vergroten,’ zei ze eindelijk, ‘sturen we vijftig tot honderd bendes de wereld in en elke bende is gevaarlijker dan welk leger ook. Het kan een heel leven duren voor we ze allemaal gevangen hebben genomen, wat de wereld als een tweede Breken in stukken kan scheuren, en dat terwijl Tarmon Gai’don nadert. Als we er tenminste van uitgaan dat die Altor echt de Herrezen Draak is.’ Gabrelle wilde wat zeggen maar Toveine gebaarde haar te zwijgen. Waarschijnlijk was Altor echt de Herrezen Draak. Maar dat deed er nu niet toe. ‘Maar we moeten... deze opstand neerslaan, de zusters weer in de Toren terugkrijgen en elke zuster oproepen die zich heeft teruggetrokken, anders weet ik niet of wij deze plek kunnen vernietigen. Ik vermoed dat de Toren hoe dan ook de helft van alle zusters zal verliezen. Wat is de eerste vraag?’ Gabrelle rechtte haar rug en keek opeens behoedzaam. ‘Ja, geen gemakkelijk besluit. En elke dag komen er meer mannen binnen. Al vijftien tot twintig sinds onze aankomst.’
‘Ik Iaat niet met me spelen, Gabrelle! Wat is de eerste vraag?’ De blik van de Bruine zuster werd scherp en ze keek Toveine lang en strak aan.
‘De schok zal weldra verdwijnen,’ zei ze eindelijk. ‘En wat dan? Het gezag dat Elaida jou gaf, is weg en de opdracht is beëindigd. De eerste vraag is: gaan wij ons verenigen of gaan we ons weer als Bruinen en Roden, als Gelen, Groenen en Grijzen gedragen? En wat moet die arme Ayako, die het wel heel erg zal spijten dat de Witte zusters erop stonden dat er uit hun kring iemand meeging? Lemai en Desandre zijn de hoogsten in rang.’ Vermanend zwaaide Gabrelle met haar lepel. ‘De enige kans op eenheid is als jij en ik ons openlijk aan Desandres gezag onderwerpen. Dat moeten we! Daarmee kan het, hoop ik, beginnen. Als we nog enkele anderen overhalen, zal dat zeker het begin zijn.’
Toveine haalde diep adem en deed alsof ze in het niets staarde en nadacht. Zich onderwerpen aan een zuster was op zich geen zware opdracht. De Ajahs hadden altijd geheimen gekoesterd en hadden soms tegen elkaar geïntrigeerd, maar de openlijke tweedracht die nu de Toren beheerste, stond haar tegen. Bovendien had ze bij vrouw Doweel geleerd hoe ze zich nederig kon gedragen. Ze vroeg zich af hoe die vrouw zo van armoe had kunnen genieten en op een boerderij kon werken voor een werkzuster die nog harder was dan zijzelf.
‘Ik kan zoiets wel opbrengen,’ zei ze ten slotte. ‘Als we Desandre en Lemai willen overtuigen, moeten we een plan bedenken om aan hen voor te leggen.’ Ze had al half en half een plan klaar, maar het was nog te vroeg om dat in het openbaar te verkondigen. ‘O, het water kookt, Gabrelle.’
De domme vrouw glimlachte opeens en haastte zich naar de potkachel. Bruinen waren altijd beter met boeken dan met mensen als ze erover nadacht. Voor Logain en Taim en de anderen aan hun eind kwamen, zouden zij Toveine Gazal helpen Elaida van de troon te stoten.
De grote stad Cairhien was een opeengeperste steenmassa binnen dikke muren op de oever van de Alquin. De lucht was helder en wolkeloos, maar er stond een koude wind en de zon scheen op besneeuwde daken en glinsterende ijspegels, die daardoor echter niet wegsmolten. De Alquin was niet dichtgevroren, maar hoekige ijs-schotsen dreven draaiend en kolkend stroomafwaarts tegen de rompen van schepen die lagen te wachten om aan de kade te kunnen afmeren. De handel verliep trager door oorlogen, de winter en de Herrezen Draak, maar kwam nooit echt tot stilstand, behalve wanneer de naties zelf stierven. Ondanks de kou stroomden wagens, karren en mensen door de straten die de terrasheuvels van de stad bedekten. De Stad zei men hier.
Voor het Zonnepaleis met zijn vierkante torens had zich bij de hellende oprit een menigte verzameld die naar boven staarde. Kooplieden in fijne wol en edelen in fluweel stonden schouder aan schouder met werklieden met groezelige gezichten en nog smeriger vluchtelingen. Het kon niemand wat schelen wie er naast hem stond en zelfs de beurzensnijders beoefenden niet hun vak. Mannen en vrouwen verlieten vaak hoofdschuddend hun plekje, maar anderen namen hun plaats in en hieven dan het hoofd om de verwoeste vleugel van het paleis te bekijken en de werklieden die het puin van de tweede verdieping opruimden. Overal elders in Cairhien vermengden het geschreeuw van timmerlui en het geluid van piepende assen zich met het geroep van de kooplieden, het geklaag van kopers en het gemompel van kooplui. De menigte voor het Zonnepaleis was echter stil.
Ruim een span van het paleis vandaan stond Rhand in een venster van de groots genaamde School van Cairhien en tuurde door de bevroren ruiten naar het bestrate erf onder hem. In de tijd van Artur Haviksvleugel waren er al scholen geweest en eerder ook. Verzamelpunten van kennis met geleerden en wijzen uit alle windstreken. De naam maakte geen verschil. Ze hadden het de Schuur kunnen noemen, zolang de school maar deed wat hij wilde. Hij stond echter aan belangrijker zaken te denken. Was het een fout geweest om zo snel naar Cairhien terug te keren? Hij was echter gedwongen geweest er snel vandoor te gaan en op de juiste plekken zou men al snel weten dat hij echt was gevlucht. Te snel om alles voorbereid te hebben. Hij diende vragen te stellen en taken op te dragen die niet uitgesteld konden worden. En Min wilde nog meer boeken van Meester Fel hebben. Hij hoorde haar mompelend de planken afzoeken waar ze na Fels dood waren geplaatst. Door de schenkingen van boeken en geschriften die de Drakenschool nog niet bezat, breidde de verzameling zich snel uit over de leegstaande vertrekken van het voormalige paleis van heer Barthanes. Alanna zat ergens in zijn hoofd te pruilen en ze wist dat hij in de stad was. Nu hij zo dichtbij was, kon ze hem blindelings opzoeken, maar hij zou zo’n poging voelen. Het Licht zij dank was Lews Therin nu stil. De laatste tijd leek de man gekker dan ooit.
Hij wreef met zijn mouw een plek schoon op het glas. Dikke grijze wol, goed genoeg voor een man van weinig aanzien en met weinig geld. Het was geen kledingstuk dat iemand bij de Herrezen Draak zou verwachten. De drakenkop met gouden manen op de rug van zijn hand glinsterde metalig, maar leverde hier geen gevaar op. Zijn laars raakte de leren tas onder het venster terwijl hij zich boog om naar buiten te kijken.