Выбрать главу

Op het erf waren de keien schoongeveegd en stond een grote wagen klaar tussen vele emmers die leken op paddestoelen in een wei. Een handvol mannen in dikke jassen met dassen en hoofddeksels hield zich blijkbaar bezig met de vreemde lading op de wagen. Draaiende toestellen rond een dikke metalen buis die meer dan de helft van de wagen in beslag nam. Nog vreemder waren de ontbrekende paar-denbomen. Een man schepte spaanders voor het vuur uit een grote ton in een metalen doos die onder de grote buis was geplaatst. Het open luik van die doos gloeide door het vuur erbinnen en uit een smalle hoge schoorsteen kringelde rook. Een kale man met baard sprong om de wagen heen, gebarend en blijkbaar bevelen schreeuwend die weinig effect op de anderen leken te hebben. Hun adem vormde ijlwitte wolkjes. Binnen was het bijna warm, de School had grote ovens in de kelders en een uitgebreid buizenstelsel. De wond in zijn zij, die nooit helemaal wilde genezen, voelde heet aan. Het gevloek van Min drong niet echt tot hem door. Hij wist dat het van haar kwam, maar aan haar toon kon hij al horen dat ze niet zou vertrekken tenzij hij haar wegdroeg. Er waren een of twee zaken die hij nog wenste te weten. ‘Wat zeggen de mensen? Over het paleis?’

‘Wat u kunt verwachten,’ antwoordde heer Dobraine achter hem met het gelijkmatige geduld waarmee hij alle andere vragen had beantwoord. Zelfs als hij zijn onwetendheid toegaf was hij niet van toon veranderd. ‘Sommigen zeggen dat de Verzakers u hebben aangevallen. Anderen de Aes Sedai. Mensen die denken dat u de Amyrlin Zetel gehoorzaamheid hebt gezworen, geven de voorkeur aan de Verzakers. Hoe dan ook, er wordt behoorlijk veel gepraat over de vraag of u dood bent, ontvoerd of gevlucht. De mensen nemen aan dat u nog ergens leeft, of beweren dat ze dat geloven. Ik vrees dat sommigen, een behoorlijk groot aantal, denken...’ Zijn stem stierf weg. ‘Dat ik gek ben geworden,’ maakte Rhand de zin voor hem af op dezelfde effen toon. Ook geen zaak om bezorgd over te zijn of boos over te worden. ‘En dat ik dus zelf een stuk van het paleis heb verwoest?’ Hij wilde het niet over de doden hebben. Minder dan de keren ervoor, maar nog steeds te veel en sommige namen verschenen reeds als hij even zijn ogen sloot. Op het erf stapte een man van de wagen af, maar de kale kerel greep hem vast en sleurde hem weer terug om hem te laten aanwijzen wat hij gedaan had. Aan de andere kant sprong een man op de stenen en de man zonder hoed liet de eerste in de steek om ervoor te zorgen dat die ander weer terugklom. Wat in het Licht waren ze aan het doen? Rhand keek om. ‘Ze hebben het niet zo erg mis.’

Dobraine Taborwin, een kleine man die zijn vormelijk gepoederde voorhoofd hoog had opgeschoren en wiens dunne haar bijna geheel grijs was, keek hem met donkere kalme ogen aan. Geen knappe man, maar betrouwbaar. Blauwwitte banen liepen over de voorkant van zijn donkere fluwelen jas vanaf zijn nek bijna tot aan zijn knieën. Zijn zegelring was een geslepen robijn en er zat er nog een op de kraag die weinig groter was, maar voor een Cairhienin was het pronkerig. Hij was de Hoogzetel van zijn Huis en had meer veldslagen meegemaakt dan menigeen. Hij was niet zo gauw bang, wat hij bij Dumaisbron had bewezen.

De magere grijzende vrouw die geduldig naast hem stond af te wachten, leek evenmin bang uitgevallen te zijn. In scherpe tegenstelling tot de edele elegantie van Dobraine waren de wollen kleren van Idrien Tarsin even eenvoudig als die van een winkelier, maar zij putte uit haar eigen bron van gezag en waardigheid. Idrien was het Hoofd der School, een titel die ze zelf had verzonnen terwijl de meeste geleerden en handwerkslieden zichzelf Meester van dit of Vrouwe van dat noemden. Ze bestuurde de School strak en geloofde in alledaagse zaken, zoals nieuwe manieren om wegen te bestraten of verf te maken of verbeteringen toe te passen in gieterijen en werkplaatsen. Ze geloofde ook in de Herrezen Draak. En of dat nu vanuit hetzelfde geloof voortkwam, het was in elk geval pragmatisch en hij vond dat verder best.

Hij keek weer naar het raam en maakte opnieuw dat ene plekje ijsvrij. Misschien kon je met dat ding water koken. Enkele emmers bevatten nog steeds water en in Shienar gebruikten ze enorme ketels om het hete water voor de baden te maken. Waarom stond dat ding op een wagen? ‘Is er na mijn vertrek onverwacht iemand vertrokken? Of onverwacht aangekomen?’

Hij verwachtte eerlijk gezegd van niet, niet iemand die voor hem van belang was. Met al die postduiven van handelaars, de ogen-en-oren van de Witte Toren – en Mazrim Taim, hij mocht Mazrim Taim met vergeten, een naam waarbij Lews Therin een woordeloze snauw gaf – en met al die verspieders en kletskousen zou de wereld binnen enkele dagen beseffen dat hij uit Cairhien was verdwenen. Tenminste de wereld die vandaag voor hem van belang was. Cairhien was niet langer het slagveld voor een strijd. Dobraines antwoord verraste hem.

‘Niemand, behalve... Ailil Riatin en enkele vooraanstaande leiders van het Zeevolk zijn na de... aanval verdwenen.’ De pauze was amper hoorbaar, maar wel merkbaar. Misschien wist de man ook niet zeker wat er was voorgevallen. Maar hij zou zijn woord gestand doen. Dat had hij ook bij Dumaisbron bewezen. ‘Er zijn geen lijken gevonden, maar ze kunnen vermoord zijn. De golfvrouwe van het Zeevolk weigert echter die mogelijkheid onder ogen te zien. Ze eist op luide toon dat we haar naar deze vrouw brengen. Wellicht is Ailil het land uitgevlucht. Of heeft ze zich ondanks haar belofte van trouw bij haar broer aangesloten. Flin, Narishma en Hopwil, de drie Asha’man, zijn nog in het Zonnepaleis. Ze bezorgen iedereen de zenuwen. Nog meer dan eerst.’ Het Hoofd der School maakte een verstikt geluid en hij hoorde haar schuifelen. Ze maakten deze vrouw in elk geval zenuwachtig.

Rhand zette de gedachte aan de Asha’man van zich af. Alleen als hij dichter bij het paleis was, zouden ze voelen dat hij hier een poort schiep. Die drie mannen hadden niet meegedaan aan de aanval, maar een goed strateeg zou de kans op mislukking in zijn opzet hebben meegenomen. Zou een plan klaar hebben om na afloop iemand in zijn nabijheid te houden. Je overleeft het niet, fluisterde Lews Therin. Geen van ons overleeft het.

Ga slapen, dacht Rhand geërgerd. Hij wist best dat hij het niet zou overleven. Maar hij wilde het wel. Een honend gelach vormde het antwoord, maar het gelach stierf weg en verdween ten slotte helemaal.

Onder hem liet de kale man de anderen van de wagen afstappen, waarna hij zich vergenoegd in de handen wreef. Ongelooflijk, de man leek een toespraak te gaan afsteken!

‘Ailil en Shalon din Togara Vroegtij leven en zijn niet gevlucht,’ merkte Rhand op. Hij had hen geboeid en met een prop in de mond onder een bed achtergelaten, waar ze na enkele uren door bedienden gevonden zouden worden. Zijn schild om de windvindster zou echter al eerder zijn opgelost, waarna de twee vrouwen zichzelf hadden kunnen bevrijden. ‘Hou Cadsuane in het oog. Die zal ze in het paleis van vrouwe Arilyn Dhulaine hebben ondergebracht.’

‘Cadsuane Sedai loopt het paleis in en uit alsof het haar eigendom is,’ bedacht Dobraine nadenkend, ‘maar hoe kan ze ongezien twee vrouwen hebben meegenomen? En waarom? Ailil is de zus van Toram, maar zijn aanspraak op de Zonnetroon is nu niet meer dan stof en is ook nooit meer geweest. Zij is als tegenstandster niet meer van belang. En met welk doel houdt Cadsuane Sedai een Atha’an Miere van hoge rang vast?’

Rhand zorgde ervoor dat hij zijn woorden onverschillig uitsprak. ‘Waarom houdt ze vrouwe Caraline en hoogheer Darlin te gast, Dobraine? Waarom doen Aes Sedai dingen? Je zult ze daar aantreffen. Als je tenminste mag kijken.’ Het was niet dom om naar het waarom te vragen, maar hij had er geen antwoord op. Caraline Damodred en Ailil Riatin vertegenwoordigden inderdaad de Huizen die als laatste de Zonnetroon hadden bezet. En Darlin Sisnera leidde de Tyreense edelen die hem uit hun kostelijke Steen wilden gooien. Rhand fronste. Hij was er zeker van dat Cadsuane haar aandacht volledig op hem had gericht, al deed ze net of dat niet zo was. Maar wat als het inderdaad niet waar was? Dan was dat een opluchting. Maar natuurlijk trok hij haar volle aandacht en het laatste dat hij nodig had, was een Aes Sedai-bemoeial. Het allerlaatste. Misschien richtte Cadsuane haar bemoeizucht nu op andere zaken. Min had gezien hoe Sisnera een vreemde kroon droeg en Rhand had veel over haar beeld nagedacht. Hij wilde niet denken aan de andere dingen die zij over hem en de Groene Aes Sedai had gezien. Kon het iets simpels zijn, zoals het denkbeeld dat zij, Cadsuane, kon beslissen over de heerschappij van zowel Tyr als Cairhien? Simpel? Hij moest bijna lachen. Maar zusters gedroegen zich zo. En Shalon, de windvindster? Als Cadsuane haar in haar macht had, was ze wellicht wat in het voordeel tegen Harine, haar golfvrouwe, maar hij vermoedde dat ze per ongeluk tegelijk met Ailil was opgepakt om de ontvoering van de edelvrouwe geheim te houden. Cadsuane moest van haar waanidee worden afgeholpen, want er was reeds bepaald wie Tyr en Cairhien zou regeren. Dat zou hij haar duidelijk maken. Later. Er stonden belangrijker dingen op zijn lijst. ‘Voor mijn vertrek, Dobraine, moet ik je...’ De woorden bleven in zijn keel steken.