‘Het zal gebeuren,’ herhaalde Dobraine, die de pakjes in zijn jas stopte. Op zijn gezicht stond niets te lezen. Dobraine was een ervaren speler in Daes Dae’mar, het Spel der Huizen.
Het Hoofd der School slaagde erin zowel blij als ontevreden te kijken. Ze was druk en overbodig bezig haar rok glad te strijken als een vrouw die onder zware druk haar mond moet houden. Al klaagde ze zo nog zoveel over de dromers en wijsgeren, boven alles wilde ze een zo goed mogelijke School. Ze zou geen traan laten als die andere Scholen verdwenen en hun geleerden gedwongen zouden zijn naar Cairhien te komen. Zelfs al waren het wijsgeren. Wat zou ze vinden van die ene opdracht in Dobraines mandaat? ‘Ik heb alles,’ zei Min, die tussen de kasten vandaan kwam en licht wankelde onder het gewicht van de drie uitpuilende linnen tassen die ze droeg. Haar eenvoudige bruine jas en kniebroek leken veel op wat ze bij hun eerste ontmoeting in Baerlon had gedragen. Om de een of andere reden had ze erover gemopperd tot iedereen die haar kende, dacht dat hij eiste dat ze een rok aantrok. Nu glimlachte ze echter verrukt en een tikkeltje ondeugend, ik hoop dat de pakpaarden staan waar we ze hebben achtergelaten, anders zal mijn Heer Draak uitgerust moeten worden met een pakzadel.’
Idrien snakte naar adem dat zij hem zo durfde aan te spreken, maar Dobraine glimlachte slechts fijntjes. Hij had Min en Rhand eerder meegemaakt.
Daarna zorgde Rhand dat zijn bezoekers zo snel mogelijk verdwenen. Ze hadden al genoeg gezien en gehoord. Hij stuurde hen weg en bezwoer hen te zeggen dat hij er nooit geweest was. Dobraine knikte alsof hij niet anders had verwacht. Idrien keek nadenkend. Als zij zich in het bijzijn van een knecht of een leerling iets liet ontvallen, zou het binnen een paar dagen in de hele stad bekend zijn. In elk geval hadden ze weinig tijd. Misschien was niemand die het kon weten zo dichtbij dat hij de opening van een poort voelde, maar wie goed naar de aanwijzingen keek, zou zeker weten dat er een geleider in de stad was. Het was niet zijn bedoeling nu al gevonden te worden.
Toen de deur achter Dobraine en Idrien sloot, keek hij even naar Min en pakte toen een van haar tassen op, die hij over zijn schouder slingerde.
‘Maar een?’ zei ze. Ze zette de andere twee op de vloer, plantte haar vuisten in de zij en keek bars. ‘Soms ben je net een schaapherder. Die tassen wegen per stuk minstens een macht.’ Het klonk meer vermaakt dan boos.
‘Je had dunnere boekjes moeten kiezen.’ Hij trok rijhandschoenen aan om de draken te verbergen. ‘Of lichtere.’ Hij wendde zich naar het raam om de leren tas te pakken en werd overvallen door duizeligheid. Zijn knieën leken van water en hij wankelde. Een gezicht schemerde even in zijn hoofd en verdween weer. Met moeite herstelde hij zich en dwong zich rechtop te staan. Het draaierige gevoel verdween. In de schaduwen hijgde Lews Therin schor. Was het zijn gezicht geweest?
‘Als je meent dat je mij deze tassen dat hele stuk kunt laten dragen, kom je van een koude kermis thuis,’ mopperde Min. ik heb beter toneelspel gezien van stalknechten. Probeer eens of je kunt vallen.’
‘Dit keer niet.’ Hij hield zich klaar voor wat er gebeurde wanneer hij geleidde. Hij kon het enigszins beheersen. Gewoonlijk. Vaak. Deze duizeligheid door saidin was echter nieuw. Misschien had hij zich te snel omgedraaid. En misschien vlogen varkens echt. Hij schoof de band van de leren tas over zijn vrije schouder. De mannen op het erf waren nog aan het werk. Opbouwen. ‘Min...’
Onmiddellijk zakten haar wenkbrauwen dreigend. Ze hield zich even in om haar rode handschoenen aan te trekken, waarna ze met haar voet op de vloer tikte. Bij elke vrouw een teken van gevaar, zeker bij een met dolken. ‘Bloedvuur! We hebben het er al over gehad, Rhand Herrezen Draak Altor! Je laat me niet in de steek!’
‘Ik dacht er niet eens aan,’ loog hij. Hij was te zwak. Hij kon het niet opbrengen die opdracht te geven. Te zwak, dacht hij verbitterd, en daardoor zal ze waarschijnlijk sterven. Het Licht moge me eeuwig verbranden!
Dat gebeurt ook, beloofde Lews Therin zachtjes. ‘Ik dacht alleen dat je behoort te weten wat we gedaan hebben en wat we gaan doen,’ ging Rhand verder, ‘Ik ben, geloof ik, niet erg open geweest.’ Hij vermande zich en greep saidin. Het vertrek leek te wervelen en hij bereed een lawine van vuur en ijs, terwijl hij werd vervuld van een kolkende misselijkheid. Maar het lukte hem rechtop te blijven staan. Nog net. En hij kon nog net de stromen voor een poort weven, die zich opende naar een besneeuwd veld waar twee gezadelde paarden aan een lage tak van een eik stonden vastgebonden.
Hij zag tot zijn opluchting dat de dieren er nog waren. Het veld lag behoorlijk ver van de dichtstbijzijnde weg, maar er waren zwervers die gezinnen en boerderijen hadden verlaten, uit ambacht en handel waren gestapt omdat de Herrezen Draak alle oude banden had verbroken. Volgens de Voorspellingen. Daarnaast waren er nu ook een groot aantal half bevroren mannen en vrouwen met pijnlijke voeten die het volledige genot van losbandigheid smaakten en vermoeid raakten van het zoeken naar onbekende verten. Zelfs deze grove rijdieren zouden verdwenen zijn als iemand had gemerkt dat ze onbewaakt waren. Hij had goud genoeg om andere paarden te kopen, maar Min zou het volgens hem niet prettig vinden om een uur te lopen naar het dorp waar ze de pakpaarden hadden achtergelaten. Hij haastte zich het veld op en deed net of de overgang van kamervloer naar kniediepe sneeuw hem deed struikelen, waarna hij bleef wachten tot ze haar tassen met boeken had opgepakt en achter hem aan kwam voor hij de Ene Kracht losliet. Ze waren nu vijfhonderd span van Cairhien verwijderd en dichter bij Tar Valon dan een andere grotere stad. Alanna was uit zijn hoofd verdwenen toen de poort zich sloot.
‘Open,’ zei Min achterdochtig. Over zijn redenen, hoopte hij, en hopelijk over de waarheid. De duizeligheid en misselijkheid verdwenen langzaam. ‘Je bent even open geweest als een mossel, Rhand, maar ik ben niet blind. Eerst zijn we naar Rhuidean gereisd, waar je zoveel vragen hebt gesteld over dat land Shara dat iedereen denkt dat je daarheen wilt gaan.’ Ze fronste licht en schudde haar hoofd terwijl ze een tas aan het zadel van haar bruine ruin bond. Ze kreunde van inspanning, maar was niet van plan de andere tas met boeken in de sneeuw neer te zetten. ‘Ik had nooit gedacht dat de Aielwoestenij er zo uit zou zien. Die stad is groter dan Tar Valon, al ligt hij voor de helft in puin. En dan die fonteinen en dat meer. Ik kon de andere kant niet eens zien. Ik dacht dat er geen water in de Woestenij was. En het was er even koud als hier. Ik meende dat het er heet was.’