Hij liet haar haren en voet los, sloeg zijn arm om haar benen en het volgende ogenblik draaide de wereld rond toen ze op zijn schouder werd gehesen en haar hoofd naast de leren boogschede op zijn rug belandde. Ze voelde verontwaardiging toen hij haar wat heen en weer schoof om de gemakkelijkste draaghouding te vinden, maar ze onderdrukte dat gevoel even snel als het opkwam. Dit was er niet de plek of de tijd voor. Haar voeten bevonden zich niet meer in de sneeuw en dat was het enige dat telde. En ze kon in deze houding op adem komen. Maar hij had wel iets kunnen zeggen! Moeizaam richtte ze haar hoofd op om naar haar metgezellen te kijken en ze zag opgelucht dat ze er nog allemaal waren. Naakt en gevangen, dat wel, maar ze waren er allemaal. Niemand anders droeg een riem om de hals, maar bij de meesten waren de armen op de rug vastgebonden. Alliandre probeerde niet langer gebukt haar naaktheid te bedekken. De koningin van Geldan had andere zorgen dan zedigheid. Hijgend en rillend zou ze zijn omgevallen als de stevige Shaido die haar voeten bekeek haar niet aan haar geboeide armen overeind had gehouden. Stevig voor een Aiel betekende dat hij nergens zou opvallen, maar zijn schouders waren bijna even breed als die van Rolan. Het donkere haar op Alliandres rug werd door de wind rondgeblazen en uitputting tekende haar gezicht. Achter haar leek Maighdin er even slecht aan toe. Ze snakte naar adem, haar roodgouden haar zat in de war en haar blauwe ogen staarden nietsziend voor zich uit. Niettemin lukte het haar op eigen kracht te blijven staan toen een broodmagere Speervrouwe haar voet optilde. Vreemd genoeg had Failes dienstmeisje meer weg van een koningin dan Alliandre, zij het dan een verfomfaaide koningin. Daarmee vergeleken waren Bain en Chiad er niet slechter aan toe dan de Shaido, al had Chiad een gele, gezwollen kaak overgehouden aan een vuistslag tijdens de overval en plakte het donkere bloed in Bains woeste haren die over haar gezicht vielen. De twee Speervrouwen hijgden amper en bekeken zelf hun voeten. Als enige gevangenen waren ze niet geboeid, want zij waren nu gebonden door een gebruik dat sterker was dan een ketting. Ze hadden kalmpjes hun lot aanvaard om een jaar en een dag als gai’shain te dienen. Bain en Chiad zouden wellicht bij een ontsnapping kunnen helpen – Faile wist niet zeker in hoeverre het gebruik dit verbood – maar zelf zouden ze niet proberen weg te komen.
De laatste gevangenen, Lacile en Arrela, trachtten in een armzalige poging de Speervrouwen na te doen. Een grote Aiel had de kleine Lacile gewoon onder de arm genomen om haar voeten te bekijken; koudvuur tekende vuurrode vlekken op haar bleke wangen. Arrela was lang, maar de twee Speervrouwen die voor haar zorgden, waren nog langer dan Faile en ze pakten de Cairhienin met gemak aan. Haar donkere gezicht stond woest door hun gepor in haar voeten en misschien vanwege hun snelle handtaai. Faile hoopte dat ze nu geen moeilijkheden ging veroorzaken. Ieder lid van Cha Faile probeerde net zo te zijn als de Aiel en te leven zoals zij meenden dat Aiel leefden, maar Arrela wilde echt een Speervrouwe zijn en was heel giftig dat Sulin en de anderen haar de handtaai niet wilden bijbrengen. Ze zou het nog erger hebben gevonden als ze had geweten dat Faile er door Bain en Chiad iets vanaf wist. Niet voldoende om alle woorden die de Speervrouwen uitwisselden te herkennen, maar enkele. Maar goed dat Arrela het niet begreep. Ze vonden dat ze natlandse zachte voeten had en dat zij over het geheel te veel vertroeteld en zacht was, woorden die Arrela zeker razend zouden maken. Uiteindelijk bleek dat Faile zich over Arrela geen zorgen hoefde te maken. De Cairhienin verstijfde toen een Speervrouwe haar over de schouder gooide. Deze deed net of ze wankelde, maar gebruikte haar vrije hand om een mededeling te gebaren, waardoor de andere Speervrouwe blaffend achter haar sluier lachte. Na een blik op Bain en Chiad, die al heel gedwee over de schouders van twee Aielmannen lagen, ontspande Arrela zich. Lacile piepte wat toen de grote man die haar vasthield haar opeens ronddraaide om haar ook over de schouder te gooien, maar ze berustte er vrij snel in, al was haar gezicht nog steeds heel rood. Hun navolging van de Aiel had duidelijk voordelen.
Alliandre en Maighdin, de laatste vrouwen die volgens Faile moeilijkheden zouden veroorzaken, waren echter een volkomen andere zaak. Toen ze beseften wat er ging gebeuren, vochten ze als wilden. Het vechten stelde niet veel voor. De twee naakte vrouwen hadden hun ellebogen strak op de rug gebonden en waren uitgeput, maar ze kronkelden, schreeuwden en schopten naar iedereen die in de buurt kwam. Maighdin zette zelfs haar tanden in de hand van een onoplettende Aiel en hield die als een jachthond vast. ‘Stop ermee, dwazen!’ riep Faile. ‘Alliandre! Maighdin! Laat je dragen! Gehoorzaam!’ Maar geen van beiden lette op haar. Met haar tanden nog steeds in de Aielhand gromde Maighdin als een leeuw. Alliandre werd schreeuwend en trappend plat op de grond geduwd. Faile wilde nogmaals een bevel roepen.
‘De gai’shain moet stil zijn,’ grauwde Rolan terwijl hij haar een harde mep gaf.
Ze klemde haar tanden op elkaar en mompelde iets binnensmonds, waardoor ze nog een klap kreeg! De man had haar messen in zijn riem gestoken. Als ze er één in handen kon krijgen...! Nee, wat doorstaan kon worden, moest worden doorstaan. Ze was van plan te ontsnappen, niet om iets zinloos te doen.
Maighdins gevecht duurde weinig langer dan dat van Alliandre. Een paar forse kerels wrikten haar kaak open. Tot Failes verrassing schudde de gebeten kerel lachend het bloed van zijn hand! Waarmee Maighdin echter niet aan haar boetedoening ontkwam. In een oogwenk lag Failes dienstmeid met haar gezicht in de sneeuw, naast de koningin. Ze kregen enkele tellen om hijgend in de kou te kronkelen. Een krijger en een Speervrouwe kwamen tussen de bomen uit. Met hun zware messen sneden ze alle zijtakjes van een lange tak. Er werd een voet tussen de schouderbladen van de vrouwen gezet en een vuist op de gebonden ellebogen, om de zwaaiende handen opzij te houden, waarna rode striemen op de witte heupen opwelden. Aanvankelijk bleven de twee vrouwen zich hevig verzetten, maar hun gevecht was nog nuttelozer dan toen ze nog stonden. Alliandre bleef maar gillen dat ze haar dit niet mochten aandoen. Voor een koningin heel begrijpelijk, al waren het in deze omstandigheden dwaze woorden. Natuurlijk konden ze het en deden ze het. Tot haar verbazing uitte Maighdin soortgelijke kreten. Wie haar hoorde, zou denken dat ze van koninklijke bloede was en geen gewone meid. Faile wist zeker dat Lini Maighdin hiervoor een aframmeling zou hebben gegeven. In elk geval hadden hun woorden geen enkel nut. De afranseling ging door tot beiden zwijgend schopten en huilden en toen nog wat langer om het ze af te leren. Toen ze eindelijk net als de andere gevangenen over de schouder werden gehesen, hingen ze huilend stil en was elke strijd opgegeven.
Faile voelde geen enkel medelijden. De dwazen hadden volgens haar iedere klap verdiend. Hoe langer ze zonder kleren buiten bleven, hoe kleiner de kans dat iemand dit zou overleven en zou kunnen ontsnappen. De Shaido waren onderweg naar een onderkomen en Alliandre en Maighdin hadden iedereen opgehouden. Misschien was de verloren tijd amper de moeite waard, maar het kon het verschil betekenen tussen leven en dood. Bovendien zou zelfs de Aielse waakzaamheid ooit een keer verslappen als ze eenmaal onderdak hadden gevonden en een vuur hadden aangelegd. En ze konden uitrusten terwijl ze gedragen werden. Ze zouden klaar zijn als de kans op ontsnapping zich opeens voordeed.
Met de gevangenen op de schouders zetten de Shaido weer hun spannen verslindende pas in. Ze leken zich nu nog sneller door het bos te verplaatsen. De harde leren boogschede slingerde tegen Failes zij en ze voelde zich duizelig worden. Rolans lange gestrekte pas bezorgde haar schok op schok. Herhaaldelijk trachtte ze een houding te vinden waarin ze zich niet stootte en zulke hevige schokken kreeg te verduren.