Выбрать главу

Ze zaten allemaal in een rij achter haar. Maighdin, Alliandre en de anderen, ineengedoken op hun knieën en rillend in een deken vol sneeuwvlokken. Voor ieder zat een gai’shain geknield met een volle waterzak en een kom. Zelfs Bain en Chiad dronken als vrouwen die bijna van dorst stierven. Iemand had het bloed van Bains gezicht gewassen, maar in tegenstelling tot de vorige keer waren de twee Speervrouwen even beverig en in zichzelf teruggetrokken als de anderen. Iedereen zag eruit – hoe zei Perijn het ook al weer? – alsof ze van achter naar voren door een kwastgat waren getrokken. Maar ze leefden nog, en dat was het belangrijkste. Alleen als je leefde, kon je ontsnappen.

Rolan en de andere algai’d’siswai die hen gevangen hadden genomen, vormden een groepje aan het eind van de knielende rij. Vijf mannen en drie vrouwen, en er lag een dikke laag sneeuw op de groep. Hun zwarte sluiers hingen op de borst en ze hielden roerloos hun gevangenen en de gai’shain in het oog. Heel even probeerde ze fronsend een verdwijnende gedachte vast te houden. Natuurlijk! Waar waren de anderen? Een ontsnapping zou gemakkelijker zijn als de anderen waren vertrokken om iets te gaan doen. Er was echter nog iets. Iets neveligs wat ze niet te pakken kon krijgen. Opeens drong de betekenis van de aanwezigheid van slechts acht Aiel tot haar door en kwamen vraag en antwoord tegelijk. Waar waren de gai’shain vandaan gekomen? Ongeveer honderd stap verder, amper zichtbaar door de verspreide bomen en vallende sneeuw, trok gestaag een stroom mensen, pakdieren, wagens en karren voorbij. Geen stroom. Een vloed van Aiel die naar elders vertrokken. In plaats van met honderdvijftig Shaido moest ze nu met een hele stam afrekenen. Het leek onmogelijk dat zoveel mensen op twee dagen afstand van Abila voorbij konden trekken zonder dat de noodklokken waren geluid, zelfs in deze streek van wanorde en rechteloosheid, maar ze zag het bewijs met eigen ogen. Van binnen voelde ze zich loodzwaar. Misschien was het niet echt moeilijker om te ontsnappen, maar ze geloofde er niets van.

‘Op welke manier hebben ze mij beledigd?’ vroeg ze beverig en perste toen haar lippen opeen om te voorkomen dat die trilden. Maar ze deed ze weer open toen de gai’shain de kom weer tegen haar lippen drukte. Ze gulpte de kostbare hitte naar binnen, verslikte zich en dwong zich wat langzamer te drinken. De honing was erg dik, een andere keer zou daarvan gewalgd hebben, maar nu werd haar honger er iets door gestild.

‘Natlanders weten niets,’ zei de man met de littekens afwijzend. ‘Gai’shain worden op geen enkele wijze gekleed tot men hun passende kleren kan verstrekken. Ze waren echter bang dat jullie dood zouden vriezen en ze konden jullie alleen maar in hun jassen wikkelen. Jullie werden beschaamd en zwak genoemd, alsof natlanders schaamte kennen. Rolan en veel anderen zijn Mera’din, maar Efalin en de anderen behoren beter te weten. Efalin had het niet mogen toestaan.’

Beschaamd? Razend was een betere omschrijving. Ze had geen zin haar hoofd van de heerlijke kom af te wenden, maar richtte haar ogen toch op de hurkende reus die haar als een zak graan had gedragen en haar genadeloos had geslagen. Vaag herinnerde ze zich die slagen te hebben verwelkomd, maar dat was onmogelijk. Natuurlijk was dat onmogelijk! Rolan zag er niet uit als een man die het grootste deel van de dag en een hele nacht met iemand over zijn schouder had lopen draven. Zijn wit wolkende adem was heel rustig. Mera’din? Ze meende te weten dat dat woord in de Oude Spraak broederloos betekende, maar dat maakte haar niets wijzer. Er had iets van hoon in de stem van de gai’shain doorgeklonken. Ze zou het Bain en Chiad moeten vragen en hopen dat het niet iets was waarover de Aiel niet wilden spreken met een natlander, zelfs niet als het goede vriendinnen waren. Elk beetje kennis kon helpen bij een ontsnapping.

Dus ze hadden hun gevangenen tegen de kou beschermd? Nou, niemand zou het gevaar van bevriezing hebben gelopen als Rolan en de anderen er niet waren geweest. Niettemin was ze hem wellicht iets verschuldigd. Een kleinigheid, alles bij elkaar genomen. Misschien zou ze nu alleen nog zijn oren afsnijden. Als ze ooit de kans kreeg, nu ze werd omringd door duizenden Shaido. Duizenden? De stam telde zo’n honderdduizend leden en tienduizenden daarvan waren algai’d’siswai. Woest op zichzelf vocht ze tegen haar wanhoop. Ze zou ontsnappen. Ze zouden allemaal ontsnappen en ze zou de oren van die man meenemen!

‘Ik zal het Rolan op een gepaste manier vergelden,’ mompelde ze toen de gai’shain de kom weer pakte om hem bij te vullen. Hij keek haar met toegeknepen ogen achterdochtig aan en ze sprak snel verder. ‘Ik ben een natlander, zoals je zegt. De meesten van ons. Wij volgen ji’e’toh niet. Volgens jullie gebruiken kunnen we helemaal geen gai’shain worden gemaakt. Dat is toch zo?’ In het gezicht van de man bewoog geen spiertje, hij knipperde niet eens met zijn ogen. Een vage gedachte zei haar dat dit alles te snel ging, maar haar door de kou gestolde gedachten konden haar tong niet in bedwang houden. ‘Stel dat de Shaido besluiten andere gebruiken te breken? Misschien besluiten ze wel dat je niet weg mag als je tijd voorbij is.’

‘De Shaido breken vele gebruiken,’ antwoordde hij haar geduldig, ‘maar ik breek er geen. Ik moet nog ruim een jaar het wit dragen, maar in die tijd dien ik zoals de gewoonte dat verlangt. Als je zoveel kunt praten, heb je dan al genoeg gedronken?’ Onhandig graaide Faile de kom uit zijn handen. Hij trok zijn wenkbrauwen op en ze trok met haar andere hand de deken zo goed mogelijk omhoog, terwijl haar wangen rood werden. Hij wist in elk geval dat hij naar een vrouw zat te kijken. Licht, ze bewoog zich even lomp als een blinde os. Ze moest nadenken. Goed nadenken! Haar hersens waren het enige wapen dat ze bezat, maar op dit moment hadden ze net zo goed bevroren kaas kunnen zijn. Ze nam een grote slok hete thee en dwong zich te bedenken hoe duizenden Shaido in haar voordeel konden werken. Ze kon echter niets bedenken. Helemaal niets.

4

Voorstellen

Zo, wat hebben we hier?’ vroeg een harde vrouwenstem. Faile keek op en verstarde. De hete thee was even vergeten.

Twee Aielvrouwen met een veel kleinere vrouwelijke gai’shain tussen hen in doemden op in de wervelende sneeuw. Ze zonken tot halverwege hun kuiten weg in het witte kleed, maar slaagden er nog steeds in krachtig voort te schrijden. De twee grotere vrouwen in elk geval. De gai’shain probeerde al ploeterend en struikelend bij te blijven en een van de twee vrouwen hield haar bij de schouder vast om ervoor te zorgen dat dat ook gebeurde. Alledrie waren een tweede blik waard. De vrouw in het wit keek zoveel mogelijk bescheiden naar de grond en hield in de wijde mouwen haar handen vast, zoals een gai’shain verondersteld werd te doen, maar haar kleren hadden ongelooflijk genoeg de glans van dikke zijde. Gai’shain mochten geen sieraden dragen, maar deze droeg een brede, fraai bewerkte gordel van goud en vuurdruppels om haar middel en in haar mantelkap was nog net een bijpassende halsband zichtbaar. Afgezien van leden van koningshuizen konden maar weinigen zich iets dergelijks veroorloven. Ondanks dit alles werd Failes aandacht vooral getrokken door de twee anderen. Iets maakte haar duidelijk dat het Wijzen waren. Ze straalden te veel gezag uit om iets anders te kunnen zijn. Deze vrouwen waren gewend bevelen te geven en gehoorzaamd te worden. Maar behalve dat trok alleen al hun aanwezigheid alle aandacht. De vrouw die de gai’shain voortduwde, had een streng arendsgezicht met blauwe ogen en droeg een donkergrijze omslagdoek om haar hoofd. Ze was zeker een pas lang, bijna even lang als de meeste Aielmannen, terwijl de ander minstens een halve hand groter was dan Perijn! Ze was echter niet fors. Zandkleurige haren stroomden overvloedig omlaag en werden uit haar gezicht gehouden door een brede donkere doek. Haar bruine omslagdoek lag over de schouders, open genoeg om een ongelooflijke hoeveelheid boezem te vertonen die bijna uit haar bleekwitte hemd puilde. Hoe voorkwam ze bevriezing terwijl ze zoveel huid aan het weer blootstelde? Al die zware halskettingen van ivoor en goud moesten aanvoelen als banden van ijs!