Выбрать главу

Desondanks had Gawein willen blijven, omdat zijn moeder de Toren altijd had gesteund en omdat zijn zuster Aes Sedai wilde worden. En omdat een andere vrouw dat ook wilde. Egwene Alveren. Hij had niet eens het recht aan haar te denken, maar als hij de Toren in de steek liet, liet hij haar in de steek. Met dat soort ragfijne redeneringen bezegelde een man zijn lot. De wetenschap dat ze haardun waren, veranderde er echter niets aan.

Hij keek woest uit over de geschroeide, door de wind geplaagde graslanden terwijl hij van de ene wachtpost naar de andere beende. Hij was nu hier en hoopte dat de Aiel niet tot een aanval zouden besluiten, ondanks – of vanwege – waarover de Wijzen van de Shaido aan het overleggen waren met Coiren en de anderen. Hij vermoedde dat er daarginds genoeg Aiel waren om hem zelfs met hulp van de Aes Sedai onder de voet te lopen. Hij was op weg naar Cairhien en hij wist niet wat hij ervan vond. Coiren had hem doen zweren het doel van de tocht geheim te houden en leek zelfs daarna nog bang te veel te zeggen. Dat was ook wel beter. Je moest altijd zorgvuldig overdenken wat een Aes Sedai zei – ze konden niet liegen, maar wel de waarheid als een tol ronddraaien – maar hij vond geen verborgen betekenissen. De zes Aes Sedai gingen de Herrezen Draak vragen hen naar de Toren te vergezellen, samen met de Jongelingen, onder bevel van de zoon van de koningin van Andor, die hem om hem te eren zouden begeleiden. Er kon maar één reden voor bestaan, die Coiren zo schokkend vond dat ze het alleen maar aanduidde. Gawein was ook geschokt. Elaida was van plan aan de wereld te verkondigen dat de Witte Toren de Herrezen Draak steunde.

Het was bijna ongelooflijk. Elaida behoorde, voordat ze Amyrlin werd, tot de Rode Ajah. En die haatten het idee van geleiders en hadden zeker ook voor mannen in het algemeen niet veel achting over. Desondanks vertelde de val van de vroeger onoverwinnelijke Steen van Tyr, waarmee de Voorspelling was uitgekomen, dat Rhand Altor de Herrezen Draak was, en zelfs Elaida zei dat de Laatste Slag naderde. Gawein kon het beeld van de doodsbange boerenjongen die letterlijk in het paleis in Caemlin was gevallen, nauwelijks rijmen met de man van de geruchten die over de Erinin naar Tar Valon waren gedreven. Men zei dat hij Tyreense Hoogheren had opgehangen en de plundering van de Steen door de Aiel had toegestaan. In elk geval had hij de Aiel over de Rug van de Wereld geleid om Cairhien te verwoesten en dat was na het Breken al de tweede keer. Misschien kwam het door zijn krankzinnigheid. Gawein had Rhand Altor wel gemogen; het speet hem dat de man was geworden wat hij was.

Tegen de tijd dat hij bij Jisao’s groep was teruggekeerd, doemde in het westen iemand anders op: een marskramer met een slappe hoed die een zwaarbeladen muilezel meevoerde. Hij kwam recht naar de heuvel toe; hij had hen gezien.

Jisao bewoog, maar bleef doodstil staan toen Gawein zijn arm aanraakte. Gawein wist wat de jongere man dacht, maar als de Aiel besloten die kerel te doden, dan konden zij er niets aan doen. Coiren zou het zeker niet prettig vinden als hij een veldslag begon met de mensen met wie ze onderhandelde.

De kramer wandelde onbezorgd vlak langs de struik waar Gawein een steen in had geworpen. De muilezel begon moedeloos aan het bruine gras te knabbelen, terwijl de man zijn hoed afnam, een soort buiging maakte die alle mannen omvatte en met een groezelige doek zijn getekende gezicht begon af te deppen. ‘Het Licht schijne op u, mijn heren. U bent goed uitgerust voor deze hachelijke tijden, zoals iedereen kan zien, maar als u nog een of ander kleinigheidje nodig hebt, zal de ouwe Mil Tesen het zeer waarschijnlijk ergens in zijn pakken hebben. Binnen tien span kunt u het niet goedkoper krijgen, mijne heren.’ Gawein betwijfelde of er binnen tien span iets groters dan een boerderijtje was te vinden. ‘Het zijn inderdaad hachelijke tijden, baas Tesen. Bent u niet bang voor de Aiel?’

‘Aiel, mijn heer? Die zitten allemaal in Cairhien. De ouwe Mil kan de Aiel ruiken. Jazeker. Eigenlijk zou hij er best enkelen hier willen zien. Het is goed zaken doen met de Aiel. Ze hebben zakken vol goud. Uit Cairhien. En marskramers vallen ze niet lastig. Dat weet iedereen.’ Gawein hield de vraag maar voor zich, waarom de man dan niet naar het zuiden reed, als hij zo voordelig met de Aiel kon handelen. ‘Wat is het nieuws in de wereld, baas Tesen? We komen van het noorden en u weet wellicht iets uit het zuiden wat ons nog niet ter ore is gekomen.’

‘O, er gebeuren grote dingen in het zuiden, mijn heer. Hebt u het gehoord van Cairhien? Van hem die zich de Draak en zo noemt?’ Gawein knikte en de man ging verder. ‘Nou, intussen heeft hij Andor in handen. Het grootste deel in ieder geval. Hun koningin is dood. Sommigen zeggen dat hij de hele wereld gaat veroveren voor...’ De woorden verstierven in een gesmoorde gil voor Gawein besefte dat hij de jas van de kerel met beide handen had vastgegrepen, is koningin Morgase dood? Spreek op, man! Snel!’ Tesens ogen schoten hulpzoekend alle kanten op, maar hij sprak snel verder. ‘Dat zeggen ze tenminste, mijn heer. Ouwe Mil weet het niet, maar hij denkt van wel. Iedereen zegt het, mijn heer. Iedereen zegt dat die Draak het heeft gedaan. Mijn heer? Mijn nek, mijn heer! Mijn heer!’

Gawein trok fel zijn handen weg alsof hij zich brandde. Hij voelde zich laaiend worden. Hij had een andere nek in zijn handen willen hebben. ‘De erfdochter.’ Zijn stem klonk van heel ver. is er enig nieuws over de erfdochter? Elayne?’

Tesen ging wat verder weg staan zodra hij los was. ‘Niets wat oude Mil weet, mijn heer. Sommigen zeggen dat zij ook dood is. Sommigen zeggen dat hij haar heeft gedood, maar dat weet oude Mil niet zeker.’ Gawein knikte langzaam. Een gedachte dreef naar boven als van de bodem van een bron. Mijn bloed vergieten voor bet hare; mijn leven geven voor het hare. ‘Dank u, baas Tesen. Ik...’ Mijn bloed vergieten voor het hare... Dat was de eed die hij had afgelegd toen hij amper groot genoeg was om in Elaynes wieg te kunnen kijken. ‘U mag handel drijven met... Sommige mannen hebben misschien...’ Garet Brin had hem moeten uitleggen wat de eed betekende, maar zelfs op die dag had hij reeds geweten dat hij al het andere in zijn leven mocht vergeten, als hij deze eed maar nakwam. Jisao en de anderen keken hem bezorgd aan. ‘Zorg voor de marskramer,’ gromde hij tegen Jisao, en hij draaide zich om.

Zijn moeder en Elayne dood. Slechts een gerucht, maar geruchten die uit vele monden kwamen, bleken soms waar te zijn. Hij was voor hij het besefte de heuvel al enkele stappen opgelopen, in de richting van het Aes Sedai-kamp. Zijn handen deden pijn. Hij moest ernaar kijken voor het tot hem doordrong dat hij kramp kreeg door de ijzeren greep van zijn hand rond het zwaardgevest en hij moest zich dwingen los te laten. Coiren en de anderen waren van plan Rhand Altor naar Tar Valon te brengen, maar als zijn moeder dood was... Elayne. Als zij dood waren, wilde hij weleens zien of de Herrezen Draak met een zwaard in zijn hart nog in leven kon blijven!

Katerine Alruddin schikte haar stola met rode franje en stond tegelijk met de andere vrouwen in de tent op. Ze snoof bijna toen de gezette Coiren hoogdravend en deftig sprak: ‘Zoals is overeengekomen, zo zal het zijn.’ Dit was een ontmoeting met wilden, niet het sluiten van een verdrag tussen de Toren en een vorst.

De Aielvrouwen reageerden er niet op en lieten even weinig merken als bij hun aankomst. Ook dat was verrassend. Koningen en koninginnen verrieden hun meest verborgen gevoelens wanneer ze tegenover twee of drie Aes Sedai stonden, zeker als het er een handvol waren. Beestachtige wilden zouden nu toch zeker moeten rillen. Misschien was dit op zichzelf al veelzeggend. Hun leidster – ze heette Sevanna, gevolgd door wat onzin met ‘sibben’ en ‘Shaido’ en ‘wijze’ – zei: ‘De overeenkomst staat zolang ik zijn gezicht maar kan zien.’ Ze had een pruilerige mond en haar hemd hing open om de blikken van mannen te trekken. Dat de Aiel zo iemand als leidster kozen, toonde hoe grof ze waren, ik wil hem zien en wil dat hij mij ziet wanneer hij verslagen is. Alleen dan heeft uw Toren een verbond met de Shaido.’ Er klonk iets gretigs in haar stem waardoor Katerine een glimlach moest onderdrukken. Wijs? Deze Sevanna was echt een zottin. De Witte Toren had geen bondgenoten; er waren mensen die gewillig zijn doelen dienden en mensen die het onwillig deden, er bestonden geen anderen.