De hoeken van Coirens lippen werden iets dunner wat haar ergernis verried. De Grijze was een goed onderhandelaarster, maar ze stond er veel te veel op dat zaken nauwgezet werden afgehandeld, dat elke voet precies daar stapte waar hij geplaatst diende te worden. ‘Ongetwijfeld. Uw dienst verdient wat u vraagt.’
Een van de grijsharige Aiel – Tarva of zoiets – kneep haar ogen iets samen, maar Sevanna knikte en hoorde wat Coiren wilde dat ze hoorde.
Coiren liep mee om de Aielvrouwen tot onderaan de heuvel te begeleiden, samen met Erian, een Groene, en Nesune, een Bruine, en hun vijf zwaardhanden. Katerine liep tot de rand van het bosje om hen na te kijken. Bij hun aankomst was het de Aiel toegestaan alleen naar boven te lopen – het waren tenslotte bedevragers – maar nu werd hun alle eer bewezen om hen te doen geloven dat ze echt bevriende bondgenoten waren. Katerine vroeg zich af of ze wel zo beschaafd waren dat ze die verfijnde dingen opmerkten.
Beneden zat Gawein op een rotsblok over de grasvlakte te staren. Wat zou die jongeman denken als hij hoorde dat hij en zijn kinderen alleen hier waren om hen uit Tar Valon weg te krijgen? Noch Elaida noch de Zaal vond het prettig een pak jonge wolven in de buurt te hebben dat weigerde aangelijnd te worden. Misschien konden de Shaido worden overgehaald om dit probleem op te lossen. Elaida had zoiets aangeduid. Op die manier zou zijn moeder de schuld van zijn dood niet op de Toren schuiven.
‘Als je nog langer naar die jongeman blijft staren, Katerine, zou ik bijna denken dat je een Groene bent.’
Katerine stampte een smeulend vonkje boosheid in de grond en boog eerbiedig haar hoofd, ik dacht na over wat er zich in zijn hoofd afspeelt, Galina Sedai.’
Meer eerbied mocht ze in het openbaar niet tonen en misschien was het nog iets te veel. Galina Casban leek zeker jonger dan de echte leeftijd van Katerine, maar was tweemaal zo oud. Achttien jaar lang was de vrouw met het ronde gezicht het hoofd van de Rode Ajah geweest. Een feit dat de andere Ajahs natuurlijk niet wisten, want dat soort dingen hield men voor zich. Ze was zelfs geen Gezetene voor de Roden in de Zaal van de Toren. Katerine vermoedde dat de hoofden van de meeste andere Ajahs dat wel waren. Elaida zou haar tot leidster van deze tocht hebben benoemd en niet die o zo gewichtige Coiren, maar Galina had erop gewezen dat een Rode zuster Rhand Altor achterdochtig zou maken. De Amyrlin Zetel werd geacht te behoren tot alle Ajahs en rot geen enkele, en moest haar oude trouw afzweren, maar als Elaida naar iemand luisterde – wat zeker betwist mocht worden – dan luisterde ze naar Galina.
‘Zal hij vrijwillig komen, zoals Coiren denkt?’ vroeg Katerine. ‘Misschien,’ zei Galina droogjes. ‘De eer die deze afvaardiging hem bewijst, zou voldoende moeten zijn om een koning, zelfs met zijn eigen troon op de rug, naar Tar Valon te laten komen.’ Katerine deed geen moeite té knikken. ‘Die vrouw Sevanna, die zal hem doden als ze de kans krijgt.’
‘Dan mag ze de kans niet krijgen.’ Galina’s stem klonk kil, haar volle mond stijf dichtgeklemd. ‘De Amyrlin Zetel zal het niet fijn vinden als haar plannen gedwarsboomd worden. En jij en ik zullen voor onze dood nog vele dagen in de duisternis mogen krijsen.’ Onbewust trok Katerine haar sjaal over haar schouders en huiverde. Er hing stof in de lucht; ze zou haar lichte mantel aantrekken. Ze zouden niet door Elaida’s woede sterven, hoewel haar razernij verschrikkelijk kon zijn. Zeventien jaar was Katerine Aes Sedai geweest, maar pas op de ochtend van hun vertrek uit Tar Valon had ze gehoord dat ze met Galina meer dingen gemeen had dan het zusterschap van de Rode Ajah. Twaalf jaar was ze nu lid van de Zwarte Ajah en ze had nooit geweten dat Galina dat al veel langer was. Het was noodzakelijk dat de Zwarte zusters zich schuilhielden, zelfs voor elkaar. Hun zeldzame bijeenkomsten werden gehouden met versluierde gezichten en verdraaide stemmen. Vóór Galina kende Katerine maar twee anderen. Opdrachten werden achtergelaten op haar kussen of in een zak van haar mantel, en de inkt verdween meteen wanneer een andere hand het papier aanraakte. Ze had een geheime plek waar zij berichten kon achterlaten en kreeg het strenge bevel nooit uit te zoeken wie ze kwam ophalen. Ze was nimmer ongehoorzaam geweest. Misschien zaten er Zwarte zusters in de groep die hen op een dagreis afstand volgde, maar daar zou ze nooit achter komen.
‘Waarom?’ vroeg ze. Bevelen om de Herrezen Draak te beschermen waren onbegrijpelijk, zelfs als ze hem ermee in Elaida’s handen speelden.
‘Vragen zijn gevaarlijk voor iemand die gezworen heeft onvoorwaardelijk te gehoorzamen.’
Opnieuw rilde Katerine en ze kon nog net voorkomen dat ze een kniebuiging maakte. ‘Ja, Galina Sedai.’ Onwillekeurig vroeg ze het zich echter af. Waarom?
‘Zij tonen geen fatsoen en geen eer,’ gromde Therava. ‘Ze staan ons toe hun kamp binnen te komen alsof we tandeloze honden zijn en brengen ons dan onder bewaking weg alsof we van stelen worden verdacht.’ Sevanna keek niet om. Dat zou ze pas doen als ze veilig tussen de bomen waren verdwenen. De Aes Sedai letten misschien op een blijk van zenuwachtigheid. ‘Ze hebben ermee ingestemd, Therava,’ zei ze. ‘Dat is voor nu voldoende.’ Voor nu. Op een dag zouden deze landen de Shaido’s toevallen om geplunderd te worden. Waaronder de Witte Toren.
‘Dit is allemaal slecht overdacht,’ zei de derde vrouw strak. ‘Wijzen vermijden de Aes Sedai; zo is het altijd geweest. Misschien was het voor jou wel goed, Sevanna, als de weduwe van Couladin en Suladric, want jij spreekt als stamhoofd tot we weer een man naar Rhuidean hebben gezonden – maar wij behoren hiervan geen deel uit te maken.’
Sevanna dwong zich met moeite door te lopen. Desaine was tegen haar verkiezing tot Wijze geweest, ze had luid betoogd dat ze geen leerlinge was geweest en geen bezoek aan Rhuidean had gebracht, en had beweerd dat haar streven stamhoofd te worden haar uitschakelde. Bovendien was ze als weduwe van niet een, maar wel twee stamhoofden, de draagster van ongeluk. Gelukkig hadden genoeg Shaido-Wijzen naar Sevanna geluisterd en niet naar Desaine. Het was niet zo gelukkig dat Desaine te veel volgelingen had om haar veilig weg te kunnen werken. Wijzen werden verondersteld geen geweld te plegen – die verraadsters en dwazen uit Cairhien kwamen en gingen onder de Shaido – maar Sevanna was van plan een manier te vinden.
Alsof Desaines twijfel Therava had beïnvloed, begon zij te mompelen, half in zichzelf. ‘Het is in ieder geval slecht om tegen de Aes Sedai in te gaan. Wij hebben hen voor het Breken gediend en hebben gefaald. Daarom werden wij naar het Drievoudige Land gezonden. Als wij weer falen, zullen we vernietigd worden.’
Dat was wat iedereen geloofde; het maakte deel uit van de oude verhalen, was bijna deel van de gewoonte. Sevanna wist het niet zo zeker. In haar ogen leken die Aes Sedai zwak en dwaas. Ze reisden met een paar honderd man als bescherming door streken waar de ware Aiel, de Shaido’s, hen met duizenden onder de voet konden lopen. ‘Een nieuwe dag is aangebroken,’ zei ze scherp, een zin uit haar toespraak tot de Wijzen herhalend. ‘Wij zijn niet langer gebonden aan het Drievoudige Land. Ieder oog kan zien dat wat is geweest, is veranderd. Wij moeten veranderen of een einde vinden alsof we nooit hebben bestaan.’ Ze had hun natuurlijk niet verteld hoeveel veranderingen ze van plan was. Als ze haar zin kreeg, zouden de Shaido-Wijzen nooit een man naar Rhuidean sturen.