Demandred hief zijn hand op. ‘Laten we wachten tot we er allemaal zijn, Mesaana, dan hoef ik het geen tweemaal te vertellen.’ Ze voelde het eerste wervelen van saidar, vlak voor de gloeiende streep verscheen en een poort werd. Graendal stapte naar binnen, voor de verandering eens niet begeleid door halfnaakte dienaren. Ze liet de doorgang even snel verdwijnen als Demandred. Ze was een gezette vrouw met ingewikkelde krullen in haar roodgouden haren. Ergens was het haar zowaar gelukt streel voor haar hoog gesloten gewaad te vinden. Het bedekte haar helemaal, maar weerspiegelde haar stemming – het weefsel was een doorzichtige nevel. Soms vroeg Mesaana zich af of Graendal echt nog op andere dingen dan haar lichamelijke pretjes lette.
‘Ik vroeg me af of je er zou zijn,’ zei de nieuwgekomene luchtig. ‘Jullie drie hebben zo geheimzinnig gedaan.’ Ze toonde een blije, licht dwaze lach. Nee, het was een grove fout om Graendal oppervlakkig te noemen. De meeste mensen die haar een zottin vonden, waren al heel lang dood, slachtoffers van de vrouw die ze hadden genegeerd. ‘Komt Sammael?’ vroeg Demandred.
Graendal maakte met haar beringde vingers een afwijzend gebaar. ‘O, hij vertrouwt jou niet. Ik denk dat de man zichzelf niet eens meer vertrouwt.’ De streel werd donker; een verhullende mist. ‘Hij speelt de baas over zijn legers in Illian en klaagt dat hij geen schoklansen heeft om hen te bewapenen. Wanneer hij daar niet mee bezig is, zoekt hij een nuttige angreaal of sa’angreaal. Iets met behoorlijke kracht, natuurlijk.’
Hun ogen gleden allemaal naar Mesaana en zij haalde diep adem. Ieder van hen zou... nou ja, bijna alles ervoor overhebben die te vinden. Ieder van hen was sterker dan elk van die half geoefende kinderen die zich in deze tijd Aes Sedai noemden, maar genoeg half geoefende, met elkaar verbonden kinderen konden hen allen vermorzelen. Ze wisten natuurlijk allang niet meer hoe, en ze hadden er in ieder geval niet de middelen voor. Er was een man nodig om de binding groter dan dertien te maken, meer mannen om de kring groter te maken dan zevenentwintig. Eigenlijk vormden die meisjes geen echt gevaar. Ook de oudsten leken meisjes, want de Uitverkorenen hadden ruim driehonderd jaar geleefd – afgezien nog van de tijd dat ze in de Bres verzegeld waren geweest – en werden toen zelfs nog gezien als mensen van amper middelbare leeftijd. Nee, die meisjes waren niet gevaarlijk, maar dat maakte het vurige verlangen van de aanwezigen naar een angreaal of de sterkere sa’angreaal niet minder. Met die overblijfselen uit hun eigen tijd konden ze een hoeveelheid Kracht geleiden die hen anders tot as zou doen verbranden. Ieder van hen wilde veel wagen om zo’n prijs te winnen. Maar niet alles. Niet zonder dat daaraan grote behoefte bestond. Dat gemis stilde hun verlangen echter niet. Als vanzelf verviel Mesaana in een belerend toontje. ‘De Witte Toren heeft nu wachten en een ban op hun versterkte kamers, van binnen en van buiten, plus dat ze elke dag alles vier keer tellen. Het Grote Ruim in de Steen van Tyr heeft ook een ban, een naar ding dat mij zou hebben vastgehouden als ik had geprobeerd erdoorheen te komen of het los te maken. Ik denk niet dat het losgemaakt kan worden, behalve door de onbekende die de ban geweven heeft. Tot dat ogenblik is het een val voor iedere andere vrouw die kan geleiden.’
‘Het is een stoffige puinbak van nutteloze rommel, heb ik in ieder geval gehoord,’ zei Demandred neerbuigend. ‘De Tyreners hebben alles verzameld wat volgens een vaag gerucht met de Kracht had te maken.’ Mesaana vermoedde dat hij dit niet alleen van horen zeggen had. Ze vermoedde eveneens dat er een val voor een man rond het Grote Ruim was geweven, anders zou Demandred allang een eigen sa’angreaal hebben gehad en zich op Rhand Altor hebben gestort. ‘Ongetwijfeld zijn er nog enkelen in Cairhien en Rhuidean, maar zelfs als je niet recht op Altor wilt stuiten, stikt het op beide plaatsen van de geleidsters.’
‘Onwetende meisjes,’ snoof Graendal.
‘Als een keukenmeid een mes in je rug steekt,’ zei Semirhage koeltjes, ‘ben je dan minder dood dan na een sha’je-tweegevecht in Qal?’ Mesaana knikte. ‘Daarmee blijft alleen de mogelijkheid over dat er iets in oeroude bouwvallen ligt begraven of vergeten op een zolder rondslingert. Als je op het toeval wilt vertrouwen, ga je je gang maar. Ik doe het niet, tenzij iemand de plek weet waar een stasiskist ligt.’ Haar laatste woorden klonken ietwat droog. De stasiskisten hadden het Breken van de Wereld moeten overleven, maar de aardverschuivingen hadden de kisten hoogstwaarschijnlijk op de bodem van een oceaan achtergelaten of diep onder de bergen. Er was nog maar weinig over van de wereld die ze hadden gekend, afgezien van enkele namen en legenden.
Graendals glimlach was mierzoet. ‘Ik heb altijd al gevonden dat je les had moeten geven. O, het spijt me, dat was ik vergeten.’ Mesaana’s gezicht liep rood aan. Ze had al die lange jaren geleden haar eigen pad naar de Grote Heer gevonden toen haar een plek in de Collam Daan werd ontzegd. Niet geschikt voor wetenschappelijk onderzoek, was over haar geoordeeld, maar ze kon nog lesgeven. Nou, ze had lesjes gegeven, tot ze had ontdekt hoe ze iedereen mores kon leren!
‘Ik sta nog steeds op de boodschap van de Grote Heer te wachten,’ mompelde Semirhage.
‘Ja. Gaan we Rhand Altor doden?’ Mesaana besefte dat ze met beide handen haar rok vasthield en liet los. Vreemd. Niemand kon haar het bloed onder de nagels vandaan pesten. ‘Als alles goed verloopt, zal hij over twee maanden, drie op z’n hoogst, op een plek zijn waar hij hulpeloos is en ik hem veilig kan aanpakken.’
‘Waar je hem veilig kunt aanpakken?’ Graendal trok vragend een wenkbrauw omhoog. ‘Waar heb jij je holletje gegraven? Doet er niet toe. Hoe eenvoudig ook, het plan is even goed als elk ander dat ik de laatste tijd heb gehoord.’
Nog steeds hield Demandred zijn mond dicht en nam hen op. Nee, niet Graendal, alleen Semirhage en haar. En toen hij iets zei, half in zichzelf, richtte hij zich tot deze twee. ‘Wanneer ik eraan denk waar jullie je hebben gevestigd, vraag ik het me af. Hoeveel heeft de Grote Heer geweten, en hoe lang al? Hoeveel van alles wat is gebeurd, is steeds zijn eigen opzet geweest?’ Daarop bestond geen antwoord. Eindelijk zei hij: ‘Jullie willen weten wat de Grote Heer heeft gezegd? Goed. Maar het moet binnen deze vier muren blijven. Aangezien Sammael heeft verkozen weg te blijven, zal hij niets vernemen. De anderen evenmin, of ze nu in leven zijn of dood. Het eerste deel van het bericht van de Grote Heer was eenvoudig. “Laat de Heer van de Chaos heersen.” Zijn eigen letterlijke woorden.’ Zijn mondhoekjes krulden iets op en vormden bijna een glimlach, wat Mesaana nooit eerder bij hem had gezien. Toen vertelde hij hun de rest.
Mesaana merkte dat ze huiverde en ze wist niet of dat kwam van opwinding of uit vrees. Het kon lukken; het kon hun alles in handen geven, maar er was geluk voor nodig en gokken vond ze te eng. Demandred was de gokker. In één ding had hij gelijk: Lews Therin had zijn eigen geluk als een zorgvuldig gesmede munt geschapen. Volgens haar leek het erop dat Rhand Altor hetzelfde had gedaan. Tenzij... Tenzij de Grote Heer nog een plan achter de hand had, naast dat ene dat was onthuld. En dat joeg haar meer vrees aan dan elke andere mogelijkheid.
De spiegel in de gouden lijst weerspiegelde de kamer, de verwarrende mozaïekpatronen op de muren, vergulde meubels en mooie tapijten, andere spiegels en wandkleden. Een paleisvertrek zonder venster... of deur. Het spiegelbeeld toonde een vrouw die in een donker bloedrood gewaad heen en weer beende, haar knappe gezicht een mengeling van woede en ongeloof. Inderdaad, ongeloof. De spiegel liet ook zijn eigen gezicht zien en daar stelde hij veel meer belang in dan in dat van de vrouw. Hij kon de drang niet weerstaan zijn neus, mond en wangen voor de honderdste keer aan te raken om er zeker van te zijn dat ze echt waren. Niet jong, maar jonger dan het gelaat dat hij bezat bij het eerste ontwaken uit de lange slaap met die ontelbaar vele nachtmerries. Een gewoon gezicht en hij had altijd een hekel aan het gewone gehad. Hij herkende het geluid in zijn keel als een gesmoorde lach, gegrinnik, en onderdrukte het. Hij was niet waanzinnig. Ondanks alles was hij dat niet.