Выбрать главу

De wind waaide naar het westen over verlaten dorpen en boerderijen, vaak niet meer dan puinhopen van verkoolde balken. De oorlog had Cairhien geteisterd, oorlog en burgeroorlogen, invallende legers en wetteloosheid, maar zelfs nu dat voorbij was, voor zover men van voorbij mocht spreken, trok slechts een handvol mensen terug naar haard en hof. De wind bevatte geen enkel spoortje vocht en de zon trachtte het weinige te verschroeien dat nog op velden en akkers groeide. Bij het stadje Maerone, tegenover het grotere Aringil aan de andere kant van de Erinin-rivier, stak de wind over naar Andor. Beide plaatsen lagen te bakken in de zon en misschien werd het Licht vaker voor regen aangeroepen in Aringil, waar vluchtelingen uit Cairhien als vissen in een kuip op elkaar zaten gepropt. Maar ook de rond Maerone gelegerde soldaten offerden vele woorden aan de Schepper, soms dronken, soms vurig. De eerste sporen van de winter zouden zichtbaar moeten zijn, de eerste sneeuwbuien hadden allang moeten vallen. De zwetende mensen waren bevreesd voor de oorzaak van dit alles, hoewel weinigen hun angst durfden uit te spreken.

De wind blies naar het westen, bewoog de van droogte omgekrulde bladeren aan de bomen, rimpelde het oppervlak van steeds smallere waterstromen tussen de droog gebakken modder van de rivierbedding. In Andor waren geen uitgebrande puinhopen, maar de dorpelingen wierpen zenuwachtige blikken op de gezwollen zon en de boeren probeerden niet naar de akkers te kijken die in de herfst een schrale oogst hadden opgeleverd. Naar het westen, totdat de wind Caemlin bereikte en de twee banieren boven het koninklijk paleis bewoog, in het midden van de door Ogier gebouwde Binnenstad. Eén bloedrode banier toonde een schijf die door een kronkelende lijn werd verdeeld in een spierwitte en een diepzwarte helft. De andere banier wapperde sneeuwwit in de strakke blauwe lucht, met de afbeelding van een vreemd, vierpotig serpent met gouden manen, brandende ogen en scharlaken en gouden schubben die in de wind leken te bewegen. De vraag welke banier de grootste vrees opriep, was niet te beantwoorden. Soms koesterde men in hetzelfde hart zowel vrees als hoop, hoop op redding en vrees voor de verwoesting.

Velen zeiden dat Caemlin de op één na mooiste stad ter wereld was, en niet alleen Andoranen zetten de stad vaak op de eerste plaats, boven Tar Valon. Hoge, ronde torens rezen op uit de enorme omwalling van grijze, met witte en zilveren strepen doorschoten steen, en in de stad zelf prijkten nog hogere torens tussen witte en gouden koepels, glanzend in de genadeloze zon. De stad strekte zich over de heuvels uit rond de oeroude Binnenstad, omringd door een eigen glanzend witte muur rond eigen torens en koepels van purper, wit en goud en glinsterende mozaïeken. Vandaar keek men neer op de Nieuwe Stad, die veel minder dan tweeduizend jaar telde.

Zoals de Binnenstad het hart van Caemlin vormde, en dat niet alleen door de ligging, was het koninklijk paleis het hart van de Binnenstad. Het kon uit een speelmansverhaal komen met zijn sneeuwwitte torenpieken, gouden koepels en steenwerk dat als kant de gebouwen verfraaide. Een kloppend hart in de schaduw van de twee banieren. Tot het middel ontbloot en volkomen in evenwicht op zijn voorvoeten, merkte Rhand op dit moment nauwelijks meer van de wit betegelde binnenhof dan van de toeschouwers tussen de zuilen van de ommegang. Zijn haren plakten nat tegen zijn schedel en het zweet rolde van zijn borst. Het half geheelde ronde litteken in zijn zij deed gruwelijk pijn, maar hij weigerde er aandacht aan te schenken. Afbeeldingen als op de witte banier vlochten zich rond zijn onderarmen en glinsterden metalig rood en goud. De Aiel noemden het draken en anderen namen die naam over. Hij was zich vaag bewust van de reigers die in zijn beide handpalmen waren afgedrukt, maar alleen doordat hij ze voelde tegen het lange gevest van zijn houten oefenzwaard.

Hij was één met het zwaard, liet soepel de ene houding zonder nadenken in de volgende overvloeien, en zijn laarzen raspten zacht over de lichte tegels. Leeuw op de heuvel werd Sikkel van de maan werd Toren van de ochtend. Zonder nadenken. Vijf zwetende mannen met ontblote borst draaiden om hem heen, stapten bij elke zwaardhouding behoedzaam opzij en bewogen hun oefenzwaarden. Hij was zich alleen bewust van deze mannen. Met harde gezichten en vol vertrouwen waren zij de besten die hij tot nog toe had gevonden. De besten na Lans vertrek. Zonder nadenken, zoals Lan het hem had geleerd. Hij was één met het zwaard, één met de vijf mannen. Opeens schoot hij naar voren en de omringende groep mannen bewoog snel met hem mee om hem binnen de kring te houden. Precies op het ogenblik dat het evenwicht op het punt van breken verkeerde, op het ogenblik dat minstens twee van de vijf zich bewogen om de cirkel te verbreken, keerde hij zich plotseling midden in een stap om en schoot de andere kant op. Ze probeerden hem op te vangen, maar het was te laat. Met een luid gekletter pareerde hij de neerwaartse slag van een oefenzwaard met zijn wapen van bijeengebonden latten; tegelijk raakte zijn rechtervoet de grijsharige man midden in de buik. Grommend klapte de man dubbel. Met de wapens tegen elkaar dwong Rhand zijn tegenstander met de gebroken neus zich om te draaien, waarbij hij de reeds dubbel geklapte man opnieuw schopte, terwijl ze eromheen draaiden. Grijshaar viel gierend naar lucht op de vloer. Rhands tegenstander probeerde achteruit te stappen om zijn wapen te kunnen gebruiken, maar daardoor kreeg dat van Rhand de kans om zijn wapen heen te draaien: Wingerdranken. Rhand stootte hard tegen zijn borst, hard genoeg om hem neer te krijgen.

Slechts enkele hartkloppen waren voorbij, zo weinig dat de andere drie mannen hem nu pas insloten. De eerste, een snelle vierkante kleine man, loochenstrafte zijn lijf door met een brul over gebroken neus te springen toen die neerviel. Rhands oefenzwaard ving hem op zijn schenen op, haalde hem half onderuit, gevolgd door een tweede slag op de rug waarmee hij plat op de plavuizen eindigde.

Er bleven er twee over, maar zij waren de twee besten: een bonenstaak van een man wiens zwaard bewoog als een slangentong, en een zware kerel met een kaal hoofd die nooit een fout maakte. Ze gingen onmiddellijk uit elkaar om Rhand van twee kanten te naderen, maar hij wachtte dat niet af. Snel ging hij op de magere man af; hij had slechts enkele tellen voor de ander om de gevallen mannen heen was gestapt.

De magere was zowel goed als snel; Rhand had de beste goud geboden en daarmee waren ze gelokt. Hij was lang voor een Andoraan, hoewel Rhand nog een handbreedte boven hem uitstak, maar lengte deed er bij een zwaardgevecht weinig toe. Kracht soms wel. Rhand zette alles op zijn aanval; het lange gezicht van de man verstrakte toen hij terugweek. Ever snelt de berg af sloeg dwars door Scheiden van zijde, brak de Bliksems van de drietand en de bijeengebonden latten kletterden luid tegen de zijkant van de nek van de magere. Met een verstikt gegrom viel hij neer.

Meteen wierp Rhand zich opzij, naar rechts, kwam weer op zijn knieën omhoog op de plavuizen en zijn wapen voerde Rivier ondergraaft de oever uit. De kaalkop was niet snel, maar had dit op de een of andere manier verwacht. Terwijl Rhands lattenzwaard naar het brede middel van de man uithaalde, kwam het wapen van de ander met een klap op Rhands hoofd neer.

Heel even zwaaide hij heen en weer, hij zag niets meer dan een waas van zwarte vlekken. Hij schudde zijn hoofd om weer te kunnen zien, en hielp zichzelf met zijn oefenzwaard overeind. Luid hijgend nam de kaalkop hem behoedzaam op.

‘Betaal hem,’ zei Rhand en meteen vervloog de oplettendheid op het gezicht van de man. Oppassen was niet meer nodig. Alsof Rhand geen extra geld had geboden aan iedere man die hem kon treffen. Driemaal zoveel voor ieder die hem in een tweegevecht overwon. Op die manier kon hij er zeker van zijn dat niemand zich in zou houden om de Herrezen Draak te vleien. Hij vroeg nooit hun naam en als zij hem dat kwalijk namen, dan was het des te beter omdat ze daardoor nog meer hun best deden. Hij wilde tegenstanders die hem op de proef stelden, geen vriendschap sluiten. De vrienden die hij wel bezat, zouden het uur vervloeken dat ze hem ooit hadden ontmoet, als ze dat reeds niet gedaan hadden. De anderen bewogen ook. Een ‘gedode’ man moest blijven liggen waar hij lag tot het allemaal voorbij was, vormde zo een hindernis die een echt lijk zou zijn, maar de gedrongen man moest grijshaar overeind helpen en had moeite zelf zonder hulp rechtop te blijven staan. De bonenstaak draaide zijn hoofd en kromp in elkaar. Vandaag zouden er geen oefengevechten meer zijn. ‘Betaal ze alle vijf.’ Een golf van klaterend handgeklap rolde door de toeschouwers tussen de smalle, geribbelde zuilen, heren en vrouwen in kleurrijke zijden kleding met ingewikkeld borduurwerk en opsmuk. Rhand grijnsde en gooide zijn oefenzwaard opzij. Dat stel had de pluimen van heer Gaebril gestreken terwijl koningin Morgase – hun koningin – weinig meer dan een gevangene in haar eigen paleis was. Haar paleis. Maar Rhand had hen nodig. Voor het moment. Pak een doornstruik beet en je baalt je handen open, dacht hij. Hij hoopte tenminste dat het zijn eigen gedachte was.