Sulin, de magere witharige leidster van Rhands lijfwacht van Maagden van de Speer, aan deze kant van de Rug van de Wereld de aanvoerster van het genootschap, haalde een goudmark van Tar Valon uit haar beurs en gooide die de man toe met een grijns, waardoor het lelijke litteken opzij van haar gezicht vertrok. De Speervrouwen hadden er een hekel aan dat Rhand een zwaard voerde, zelfs al was het een oefenzwaard. Ze keurden elk zwaard af. Alle Aiel deden dat. De kaalkop greep de munt op en beantwoordde de strakke blik uit Sulins blauwe ogen met een voorzichtige buiging. Iedereen lette op zijn tellen in de nabijheid van de Speervrouwen met hun bruingrijze jassen, broeken en rijglaarzen waarmee ze opgingen in het doodse landschap van de Woestenij. Sommigen waren tinten groen gaan toevoegen om beter te passen bij wat zij ondanks de droogte de natlanden noemden. Vergeleken met de Aiel Woestenij was her hier nog steeds nat. Er waren maar weinig Aiel die, vóór ze de Drakenrug waren overgestoken, een waterstroom hadden gezien waar ze niet overheen konden stappen en er waren bittere geschillen uitgevochten over plassen die nog geen twee of drie pas breed waren.
Net als iedere Aielkrijger hield Sulin evenals de twintig andere Speervrouwen met hun lichtgekleurde ogen, haar haar kon, afgezien van een paardenstaartje achter in de nek. Ze had drie korte speren en een rond schild van runderleer in haar linkerhand en een smal mes met een lang lemmet aan haar riem. Net als iedere Aielkrijger, tot en met de zestienjarige Jalani die nog sporen van jeugdige molligheid vertoonde, wist Sulin uitstekend hoe ze die wapens moest gebruiken. Ze zou dat bij de minste belediging ook doen volgens de mensen aan deze kant van de Drakenmuur. Met uitzondering van Sulin hielden de Speervrouwen alles en iedereen in de gaten, elk venster met stenen afschermingen, elk balkon van lichtgekleurde steen en elke schaduw. Sommigen hadden korte gebogen hoornbogen met één pijl in de aanslag en meer pijlen gereed in de kokers aan hun zij. Far Dareis Mai, de Maagden van de Speer, bewaarden de eer van hun voorspelde Car’a’carn, al deden ze dat soms op hun eigen merkwaardige manier, maar ieder van hen zou haar leven geven om Rhand te beschermen. Die gedachte zorgde dat zijn maag pijn deed van zijn eigen zuur. Sulin bleef minachtend goud ronddelen – Rhand vond het leuk met Tar Valon-marken zijn schuld te betalen – nog een voor kaalkop, een voor ieder ander. De Aiel hadden net als voor de zwaarden weinig achting voor de meeste natlanders en dat was iedereen die geen geboren en getogen Aiel was. Voor de meeste Aiel zou Rhand daar ook onder vallen, ondanks zijn Aielbloed, ware het niet dat zijn armen de draken vertoonden. Eén gaf aan dat hij een stamhoofd was, verdiend door zijn leven met wilskracht in de waagschaal te stellen; twee draken kenmerkten hem als de Car’a’carn, het hoofd der hoofden, Hij die komt met de dageraad. De Speervrouwen hadden andere redenen voor hun achting.
De vijf mannen verzamelden hun oefenzwaarden, hemden en jassen en namen buigend afscheid. ‘Morgen!’ riep Rhand hen na. ‘Vroeg!’ Nog diepere buigingen bevestigden zijn opdracht.
Voor de mannen van de binnenhof waren verdwenen, stroomden de Andoraanse edellieden tussen de zuilen door naar hem toe, een zijden regenboog aan kleuren verzamelde zich rond Rhand. Ze depten met kanten doekjes hun bezwete gezichten. Rhand voelde de gal in zich omhoogstromen. Gebruik wat je moet gebruiken, anders zal de Schaduw zich over het land uitstrekken. Moiraine had hem dat verteld. Hij had nog liever met de eerlijke tegenstand van de Cairhienin en Tyreners te maken dan met dit stelletje. Hij moest bijna hardop lachen toen hij bedacht wat zij eerlijk noemden.
‘U was geweldig,’ zuchtte Arymilla, en ze raakte eventjes zijn arm aan. ‘Zo snel en zo sterk.’ Haar grote bruine ogen keken nog smeltender dan anders. Ze was blijkbaar zo dwaas aan te nemen dat hij gevoelig voor zoiets was; haar groene gewaad, versierd met zilveren wijnranken, was naar Andoraanse maatstaven laag uitgesneden, wat inhield dat net iets van haar borsten te zien was. Ze was knap, maar reeds oud genoeg om zijn moeder te kunnen zijn. Geen van hen was eigenlijk jonger en verschillenden nog ouder, maar allen wedijverden met elkaar om Rhands laarzen te mogen likken.
‘Dat was prachtig, mijn heer Draak.’ Elenia drukte met haar elleboog Arymilla bijna opzij. De glimlach paste niet bij haar wolvengezicht tussen de honinggele haren. Ze had de naam een helleveeg te zijn. Natuurlijk niet in Rhands nabijheid. ‘Nooit eerder heeft in de geschiedenis van Andor zo’n geweldige zwaardvechter als u bestaan. Zelfs Souran Maravaile, de grootste generaal van Artur Haviksvleugel en de echtgenoot van Ishara die als eerste de Leeuwentroon bezette – zelfs hij stierf toen hij in het drieëntwintigste jaar van de Oorlog van de Honderd Jaren tegenover vier zwaardvechters stond. Hij doodde evenwel alle vier zijn moordenaars.’
Elenia greep bijna elke kans aan om met haar kennis van de Andoraanse geschiedenis te pronken, vooral over de tijden waarvan weinig bekend was, zoals van de oorlog die het rijk van Haviksvleugel na zijn dood uiteen had doen vallen. Gelukkig voegde ze er vandaag niet de volgens haar terechte aanspraken op de Leeuwentroon aan toe. ‘Enkel wat pech aan het eind,’ bracht Elenia’s echtgenoot, Jarid, goedmoedig naar voren. Hij was een vierkante man, donker voor een Andoraan. Geborduurde krullen en gouden everzwijnen, het teken van Huis Sarand, bedekten de polskragen en brede kraag van zijn rode jas. Zijn lange mouwen en de hooggesloten hals van Elenia’s erbij passende rode gewaad toonden tevens de witte leeuwen van Andor. Rhand vroeg zich af of zij dacht dat hij de betekenis die in de leeuwen lag niet kende. Jarid was de Hoogzetel van zijn Huis, maar alle aandrang en ieder streven kwamen van haar.
‘Wonderbaarlijk goed gedaan, mijn heer Draak,’ merkte Karind grof op. Haar glanzende, grijze gewaad, even streng gesneden als haar gezicht, was aan de mouwen en zoom zwaar met zilver afgezet en kwam in kleur bijna overeen met de grijze lokken in haar zwarte haar. ‘U moet wel zeker de beste zwaardmeester ter wereld zijn.’ Ondanks haar woorden leek de nietszeggende blik van die vierkante vrouw op een hamerslag. Als ze de hersens had gehad die pasten bij haar taaie karakter, zou ze gevaarlijk zijn geweest.
Naean was een slanke, bleek mooie vrouw met grote blauwe ogen en lange golvende, zwart glanzende haren, maar de minachtende spot waarmee ze de vijf vertrekkende mannen nakeek was gespeeld, ik vermoed dat ze het van tevoren afgesproken hebben, zodat een van hen u kon raken. Ze zullen het extra geld onder elkaar verdelen.’ In tegenstelling tot Elenia noemde de in het blauw geklede vrouw, met de zilveren drievoudige sleutel van Huis Arawn op de lange mouwen, nooit haar eigen aanspraken op de troon, tenminste niet waar Rhand het kon horen. Ze beweerde dat ze zich tevreden stelde met het Hoogzetelschap van een oeroud Huis, een leeuwin die deed of het een huiskat was.