Snel, bijna driftig viel hij op de volgende knoop aan. Een tweede verdween; het schild werd dunner. Het ging sneller, met iedere knoop sneller, alsof hij de lussen begon te kennen, hoewel ze elke keer anders waren. De derde knoop verdween. Een derde zachte punt verscheen. Misschien wisten de Aes Sedai niet wat er aan de hand was, maar ze zouden niet kalm blijven zitten terwijl het schild steeds zwakker werd. Bijna overspannen wierp Rhand zich op de vierde knoop. Hij moest die los krijgen voor een vierde zuster het schild kwam versterken. Vier konden misschien tegenhouden wat hij aan het doen was. Bijna huilend worstelde hij met de ingewikkelde knopen, gleed hij tussen het niets door. Verwoed wrong hij en wrong, liet de knoop openbarsten. Het schild hield stand maar werd nog maar door drie opgehouden. Was hij nu maar snel genoeg.
Hij reikte naar saidin. De onzichtbare afscherming was er nog, maar leek niet langer van rots of baksteen. Het gaf onder zijn druk mee, boog mee, dieper en dieper. Opeens scheurde het voor hem open als vergane stof. Hij werd vervuld met de Kracht en tegelijk greep hij de drie zachte punten en vermorzelde ze woest met vuisten van Geest. Afgezien daarvan kon hij slechts geleiden waar hij wat zag en hij zag slechts de grijze bodem van de kist doordat zijn hoofd tussen zijn knieën was geperst. Nog voor hij klaar was met de vuisten van Geest, geleidde hij Lucht. De kist barstte met een luide knal open. Vrij, zuchtte Lews Therin en het weerkaatste Rhands gedachte. Vrij. Of was het misschien andersom?
Ze zullen ervoor boeten, gromde Lews Therin. Ik ben de Heer van de Morgen.
Rhand wist dat hij nu nog sneller diende te bewegen, sneller en krachtiger, maar zijn eerste worsteling was om zijn spieren enigszins te laten werken. Spieren die al zoveel ontelbare dagen tweemaal per dag waren geslagen. Ze gilden en beten, nadat hij dag en nacht opgesloten was geweest. Hij klemde zijn tanden op elkaar en werkte zich langzaam op handen en knieën omhoog. Het gegil en gebijt leken van ver te komen, van het pijnlijke lichaam van iemand anders, maar hij kon dat lichaam niet dwingen sneller te bewegen, hoe sterk hij zich door saidin ook voelde. De leegte vormde een stootkussen voor zijn gevoel, maar iets dat bijna paniek was, probeerde door barstjes er in te kruipen.
Hij bevond zich in een grote groep bomen. Brede bundels zonlicht vielen door bijna bladerloze takken. Geschokt besefte hij dat het nog dag was, waarschijnlijk middag. Hij moest hier weg, er konden meer Aes Sedai aankomen. Twee zaten vlak bij hem op de grond, blijkbaar bewusteloos. Een met een nare bloedende snee over het voorhoofd. De derde, een vierkante vrouw, zat op haar knieën in het niets te staren, hield haar hoofd met beide handen vast en krijste. Ze leek niet geraakt door de splinters en brokken van de kist. Hij herkende hen niet. Hij voelde even spijt dat hij niet Galina of Erian had gesust, maar hij wist niet eens zeker of hij dat van plan was. Lews Therin had eindeloos gepraat over hoe hij elke Aes Sedai die hem gevangenhield, wilde scheiden. Rhand hoopte maar dat het zijn eigen idee was, hoe haastig ook. Meteen erna zag hij een derde gestalte languit op de grond liggen onder brokstukken van de kist. Een rozekleurige jas, een broek. Min. De vierkante vrouw keek hem niet aan en hield zelfs niet op met gillen, toen hij langs haar kroop en haar opzij stompte tegen de lage stenen ommuring van een bron. Wanhopig vroeg hij zich af waarom niemand op het gekrijs afkwam. Halverwege Min werd hij zich bewust van de bliksemschichten uit de hemel en de vuurbollen die boven hem ontploften. Hij kon brandend hout ruiken, mannen horen schreeuwen en krijsen en het gekletter van metaal en het verwarde rumoer van een veldslag horen. Het kon hem niet schelen of het Tarmon Gai’don was. Als hij Min had gedood... Zacht draaide hij haar om. Grote donkere ogen staarden naar hem op. ‘Rhand,’ zuchtte ze. ‘Je leeft! Ik durfde niette kijken. Er klonk een verschrikkelijke klap. Overal vlogen stukken hout rond en ik herkende stukken van de kist en...’ Tranen biggelden langs haar wangen, ik dacht dat ze... Ik was bang dat je...’ Ze veegde met geboeide handen haar ogen droog en haalde diep adem. Ook haar enkels waren gebonden. ‘Maak je me nog los, schaapherder, en maak je dan zo’n poort om hier weg te komen? Laat dat losknopen maar zitten, gooi me over je schouder en ga.’ Voorzichtig stuurde hij Vuur en sneed haar boeien door. ‘Zo eenvoudig is het niet, Min.’ Hij wist niet waar hij was. Een poort die hij hier opende, kon nergens heen leiden, als hij er al een kon openen. Pijn en uitputting schuurden langs de grenzen van de leegte. Hij wist niet eens hoeveel Kracht hij aankon. Opeens voelde hij hoe overal om hem heen saidin werd geleid. Tussen de bomen door, achter de brandende huifkarren, kon hij Aiel tegen zwaardhanden en de groene soldaten van Gawein zien vechten. Ze werden door het vuur en de bliksems van de Aes Sedai teruggedreven, maar kwamen toch naderbij. Op de een of andere manier had Taim hem gevonden en Asha’mans en Aiel meegenomen. ik kan nog niet weg; ik denk dat enkele vrienden me komen halen. Maak je geen zorgen. Ik zal je beschermen.’ Een zigzaggende zilveren flits spleet een nabije boom aan de rand van het bosje, zodat Rhands haren bewogen en hij schrok. ‘Mooie vrienden,’ mompelde ze, over haar polsen wrijvend.
Hij gebaarde haar op die plek te blijven – behalve door die ene klap leek het bosje verder niet geraakt – maar toen hij zich overeind werkte, stond ze vlak achter hem en hield hem aan een kant omhoog. Hij wankelde naar de dunne rij bomen en was dankbaar voor haar steun, maar hij dwong zich rechtop te gaan staan en niet op haar te leunen. Hoe kon ze geloven dat hij haar zou beschermen als hij haar nodig had om niet in elkaar te storten? Een hand op de afgebroken stam van een door de bliksem getroffen boom hielp. Rookslierten dwarrelden op, maar de stam had geen vlam gevat.
De wagens vormden een grote kring rond de bomen. Enkele knechten leken te proberen de paarden bij elkaar te houden – de spannen waren nog steeds opgetuigd – maar de meesten waren op elk veilig plekje in elkaar gekropen, in de hoop de uit de hemel neerslaande woestheid te ontwijken. Behalve die ene bliksem in het bosje leek eigenlijk alles op de wagens en de vechtende mannen gericht. Misschien ook op de Aes Sedai. Zij zaten te paard vlak achter de lijn van wervelende speren en zwaarden en vlammen, sommigen staande in de stijgbeugels voor een beter overzicht.
Rhand zag Erian al vrij snel, slank en donkerharig op een lichtgrijze merrie. Lews Therin snauwde en Rhand sloeg bijna zonder nadenken toe. Hij voelde de teleurstelling van de ander. Hij schermde haar met Geest af en voelde een lichte weerstand, wat hem vertelde dat hij door haar verbinding met saidar heen sneed. Tegelijk maakte hij van Lucht een knuppel om haar bewusteloos uit het zadel te slaan. Als hij besloot haar te sussen, wilde hij haar laten weten wie het deed en waarom. Een Aes Sedai riep iemand toe voor Erian te zorgen, maar niemand keek naar de bomen. Niemand daarginds kon saidin voelen. Ze dachten dat Erian geveld was door iets van buiten de kring wagens. Zijn ogen zochten tussen de andere vrouwen te paard. Ze bleven rusten op Katerine die haar hoogbenige vosruin vooruit en achteruit stuurde. Waar zij keek, vlamde vuur op bij de Aiel. Geest en Lucht en ze viel verlamd neer, een voet bleef in de stijgbeugel haken. Ja! lachte Lews Therin. Nu Galina. Haar wil ik zeker. Rhand kneep zijn ogen dicht. Wat was hij aan het doen? Niet hij wilde die drie zo graag dat hij aan niets anders kon denken. Hij wilde hen laten boeten voor wat ze hem hadden aangedaan, maar er was een veldslag gaande. Mannen en ongetwijfeld ook Speervrouwen stierven, terwijl hij jacht maakte op die ene Aes Sedai.