2
Een nieuwe bezoeker
Mazrim Taim. In de eeuwen voor Rhand hadden ook andere mannen verklaard de Herrezen Draak te zijn. Vlak voordat Rhand zich had uitgesproken was er een ware plaag van valse Draken geweest, waarvan sommigen konden geleiden. Mazrim Taim was er één van en zijn leger was verwoestend door Saldea rondgetrokken voor hij gevangen was genomen. Basheres gezicht veranderde niet, maar zijn hand hield met witte knokkels zijn zwaardgevest vast, terwijl Tumad zijn bevelen afwachtte. Bashere was voornamelijk naar Andor gekomen vanwege Taims ontsnapping tijdens zijn reis naar Tar Valon waar hij gestild zou worden. Dat koningin Tenobia Bashere met een leger zo ver en zo langdurig achter de man had aangestuurd, om ervoor te zorgen dat Saldea nooit meer last van Taim zou hebben, gaf wel aan hoezeer Saldea Mazrim Taim vreesde en haatte.
De Speervrouwen wachtten kalm af, maar voor de Andoranen leek de naam een fakkel in droog hooi. Arymilla werd net overeind geholpen, maar haar ogen draaiden alweer naar boven. Ze zou opnieuw als een slap hoopje op de plavuizen zijn neergeploft als Karind haar niet zachtjes had laten zakken. Elegar verdween tussen de zuilen, boog zich voorover en braakte luid. De rest zuchtte en hijgde paniekerig, drukte doekjes tegen de lippen of sloeg de hand aan het zwaard. Zelfs de kordate Karind likte zenuwachtig haar lippen af.
Rhand trok zijn hand uit zijn jaszak. ‘Het pardon,’ zei hij en beide Saldeanen keken hem lang en nietszeggend aan.
‘En als hij nu eens niet daarvoor is gekomen?’ vroeg Bashere even later. ‘Stel dat hij nog steeds beweert de Herrezen Draak te zijn?’ De Andoranen schuifelden met hun voeten; iedereen wilde een heel eind weg zijn als de Ene Kracht in een tweegevecht werd gebruikt. ‘Als hij dat denkt,’ zei Rhand ferm, ‘zal ik hem van dat waanidee afhelpen.’ Hij had een bijzonder zeldzame angreaal in zijn zak, een voor mannen, een uitgesneden dik mannetje met een zwaard. Hoe sterk Taim ook mocht zijn, daar kon hij niet tegenop. ‘Maar als hij voor het pardon is gekomen, dan krijgt hij dat, net als iedere andere geleider.’ Wat Taim Saldea ook had aangedaan, hij kon het zich niet veroorloven een geleider weg te sturen, een man die de grondbeginselen al kende. Zo’n man had hij nodig. Afgezien van een Verzaker zou hij niemand wegsturen, tenzij hij daartoe werd gedwongen. Demandred en Sammael, Semirhage en Mesaana, Asmodean en... Rhand duwde Lews Therin weg; hij wilde zich niet laten afleiden.
Opnieuw was Bashere even stil, maar ten slotte knikte hij en liet zijn zwaard los. ‘Het pardon bestaat natuurlijk. Maar luister goed, Altor. Indien Taim het ooit waagt een voet in Saldea te zetten, zal hij het niet levend verlaten. Er bestaan te veel herinneringen. Geen enkel bevel van mij – of van Tenobia zelf – zal hem dan in leven houden.’
‘Ik zorg dat hij niet in Saldea komt.’ Taim had de keus: zich ofwel aan Rhand onderwerpen, of anders hier zijn dood vinden. Onbewust voelde Rhand aan zijn jaszak en aan het dikke mannetje onder de wol. ‘Laat hem hierheen komen.’
Tumad keek Bashere aan, maar Basheres knikje kwam zo snel dat Tumads buiging schijnbaar het antwoord was op Rhands bevel. Rhand was ook boos, maar hij zei niets, en Tumad haastte zich wijdbeens lopend weg. Bashere had zijn armen over elkaar geslagen en wachtte af: een toonbeeld van ontspanning. Hij hield zijn zwarte, schuin staande ogen zo strak gericht op de plek waar Tumad was verdwenen, dat hij leek op een man die zich gereedhoudt om iemand te doden. De Andoranen schuifelden weer heen en weer, deden aarzelend een stapje naar achter en naar voren. Ze ademden zo luid dat het leek of ze vele spannen hadden gehold. ‘Jullie mogen gaan,’ zei Rhand.
‘Ik wil u in ieder geval terzijde staan,’ begon Lir, terwijl Naean net scherp opmerkte: ‘Ik laat me niet verjagen voor...’ Rhand snoerde beiden de mond. ‘Ga!’
Ze wilden hem tonen dat ze onbevreesd waren, terwijl ze van angst bijna in hun broek plasten. Ze wilden weghollen, elke waardigheid vergeten die ze reeds aan zijn voeten hadden neergelegd. De keus was heel eenvoudig. Hij was de Herrezen Draak en hem ter wille zijn betekende gehoorzaamheid, en gehoorzaamheid betekende in dit geval iets doen dat ze graag wilden doen. Er werd opeens veel en overdreven gebogen en er werden diepe kniebuigingen gemaakt met wijde rokken, onder het haastig gemompel van: indien u me toestaat, mijn heer Draak,’
‘Zoals u beveelt, mijn heer Draak.’ Ze renden wel niet echt, maar liepen zo snel als mogelijk was zonder de indruk van haast te geven. In ieder geval gingen ze de andere kant op, weg van Taim. Ongetwijfeld wilden ze niet de kans lopen Mazrim Taim bij zijn aankomst tegen te komen. Het wachten duurde lang in de hitte – het kostte tijd een man van de poort door de lange paleisgangen hierheen te brengen – maar nadat de Andoranen waren vertrokken, bewoog niemand meer. Bashere hield zijn ogen strak op de plek gericht waar Taim zou verschijnen. De Speervrouwen hielden alles in het oog, maar dat deden ze altijd, en net als anders gaven ze de indruk zich in een oogwenk te kunnen sluieren. Afgezien van hun ogen konden het standbeelden zijn. Eindelijk weerkaatste het geluid van laarzen op de binnenhof. Rhand wilde naar saidin reiken maar hield zich toen in. Zodra de man de hof zou oplopen, zou hij kunnen voelen dat Rhand de Kracht gereedhield; Rhand kon zich niet veroorloven een bange indruk te maken. Tumad verscheen als eerste in het zonlicht. Een zwartharige man volgde hem, iets langer dan gemiddeld, met een donker gezicht, scheef staande ogen, een kromme neus en hoge jukbeenderen, waaruit zijn Saldeaanse afkomst viel op te maken, hoewel hij gladgeschoren was en gekleed als een vroeger welgestelde Andoraan die door zware tijden was getroffen. Zijn donkerblauwe jas was van fijne wol, afgezet met nog donkerder fluweel, maar versleten bij de polsen. Zijn broek toonde knieën, en er zat stof in de barstjes van zijn laarzen. Niettemin stapte hij trots naar voren, wat geen geringe prestatie was met vier man van Bashere vlak achter hem, die hem met hun bij de punt licht gekromde zwaarden bijna in de ribben staken. De hitte leek hem amper te deren. De ogen van de Speervrouwen volgden hem. Rhand nam Taim in zich op, terwijl de man met zijn bewakers de hof overstak. Minstens vijftien jaar ouder dan hij; dus ongeveer vijfendertig, wellicht iets ouder. Er was maar weinig bekend en nog minder geschreven over geleiders – de meeste beschaafde mensen vermeden dit onderwerp – maar Rhand had zoveel mogelijk te weten willen komen. Betrekkelijk weinig mannen hadden het voor zichzelf uitgezocht; dat was een van Rhands problemen. Na het Breken was het bij geleiders meestal een aangeboren eigenschap die zich liet blijken bij de eerste volwassenheid. Sommigen wisten de krankzinnigheid van zich af te houden tot de Aes Sedai hen vonden en stilden. Anderen waren reeds volkomen krankzinnig wanneer ze werden gevonden, soms al binnen een jaar nadat ze saidin voor het eerst hadden aangeraakt. Rhand had zich tot dusver bijna twee jaar aan zijn geestelijke gezondheid kunnen vastklampen. Maar voor hem stond een man die het minstens tien tot vijftien jaar volgehouden had. Dat alleen was al veel waard. Op een gebaar van Tumad bleven ze enkele passen voor hem staan. Rhand opende zijn mond, maar voor hij iets kon zeggen verhief Lews Therin als een waanzinnige zijn stem. Sammael en Demandred haatten me, hoeveel eer ik hun ook bewees. Hoe meer eer, hoe groter hun haat, tot ze hun ziel verkochten en overliepen. Vooral Demandred. Ik had hem moeten doden! Ik had hen allen moeten doden! De aarde moeten verschroeien om hen allen te doden! De aarde verschroeien! Met starre trekken leverde Rhand een zware strijd om zijn eigen geest. Ik ben Rhand Altor. Rhand Altor! Ik heb Sammael, Demandred of de andere Verzakers nooit gekend! Het Licht brande me, ik ben Rhand Altor! Als een zwakke echo dreef nog een gedachte van elders aan. Het Licht brande me. Het klonk als een verzoek. Toen was Lews Therin verdwenen, teruggedreven naar de een of andere schaduw waarin hij verbleef.