De voorste rij Shaido ontplofte. Het viel niet anders te beschrijven. In cadin’sor geklede gestalten barstten in bloed en vlees uit elkaar. Stromen saidin reikten door een dikke mist en sprongen in een oogwenk van de een naar de ander, waarna de volgende rij Shaido stierf, en de volgende, en de volgende... Het was alsof ze in een reusachtige vleesmolen liepen. Terwijl hij naar de slachting keek, slikte Rhand. Perijn boog zich opzij en braakte. Rhand begreep hem volkomen. Nog een rij stierf. Nandera hield haar hand voor de ogen en Sulin draaide zich om. Bloedige mensenresten stapelden zich op tot een muur. Niemand kon dat verdragen. Tussen de ene dodelijke uitbarsting en de volgende worstelden de voorste Shaido zich achteruit, duwend en persend in een horde die zich naar voren wilde vechten. De laaiende, warrige mensenhoop kwam tot ontploffing en opeens trokken allen zich terug. Nee, renden terug. De regen van vuur en bliksems haperde. ‘Asha’mans!’ schalde Taims stem opnieuw. ‘Schuivende ring van Aarde en Vuur.’
Onder de voeten van de Shaido die nog het dichtst bij de wagens waren, sprong de grond opeens open voor fonteinen van vlammen en zand. Nog meer vlammentongen laaiden omhoog, en nog meer, tot een zich uitbreidende kring rond alle wagens, een kring die de Shaido vijftig pas achtervolgde, honderd pas, tweehonderd. Wat overbleef was paniek en dood. Speren en schilden werden weggegooid. De koepel was nu zichtbaar behalve waar rook van de wagens opsteeg.
‘Stop!’ De bulderende ontploffingen en gillende Shaido overstemden Rhands schreeuw. Hij verweefde de stromen die Taim had gebruikt. ‘Stop ermee, Taim!’ Zijn stem kraakte als onweer over alles heen. Er volgde nog een kring van ontploffingen en Taim riep: ‘Asha’mans! Rust!’
Een oorverdovende stilte leek kort de lucht te vullen. Rhands oren zongen. Daarna drong het gekrijs en gekreun door. Gewonden richtten zich tussen de stapels doden op. Daarachter renden de Shaido verder, en lieten de verspreide groepen siswai’amans, Speervrouwen, Cairhienin en Mayeners, velen nog te paard, achter zich. Bijna aarzelend liepen en reden ze naar de wagens, waarbij sommige Aiel hun sluier lieten zakken. Nu de Kracht Rhands zicht verbeterde, kon hij Rhuarc onderscheiden, hinkend, een arm slap langs zijn zij, maar zelf lopend. Ver daarachter waren een grote groep vrouwen met dikke, donkere rokken en lichte hemden, en een groep mannen in jassen uit Tweewater, met grote voetbogen. Ze stonden te ver weg om gezichten te kunnen onderscheiden, maar aan de blikken te zien waarmee de mannen naar de vluchtende Shaido staarden, waren ze even stomverbaasd als ieder ander.
Een enorme opluchting welde in Rhand op, hoewel niet voldoende om de vage maagkramp te onderdrukken. Min had huilend haar gezicht tegen zijn hemd aan gedrukt. Hij streek over haar haren. ‘Asha’mans,’ – nooit was hij blijer geweest met de gevoelloze stem in de leegte dan nu – ‘jullie hebben het uitstekend gedaan. Ik wens je geluk, Taim.’ Hij keerde zich om zodat hij het slachtveld niet hoefde te zien. Het donderende gejuich van ‘Drakenheer’ en ‘Asha’mans’ van de mannen in zwarte jassen drong amper tot hem door.
Zijn draai bracht hem oog in oog met de Aes Sedai. Merana stond helemaal achteraan, Alanna vlak voor hem. met aan beide kanten twee Aes Sedai die hij niet kende.
‘Je hebt het goed gedaan,’ zei de vrouw met het vierkante gezicht. Een boerin met een tijdloos gezicht en ogen die nog net kalme rust uitstraalden. Ze negeerde de Asha’mans rondom haar. Negeerde hen heel nadrukkelijk, ik ben Bera Harkin en dit is Kiruna Nachiman. We kwamen je redden – met hulp van Alanna.’ Dat was duidelijk later toegevoegd, want Alanna fronste. ‘Het lijkt me echter duidelijk dat je ons niet zo hard nodig had. Maar de bedoeling telt en...’
‘Jij hoort bij die daar,’ zei Rhand en hij wees naar de afgeschermde Aes Sedai onder bewaking. Drieëntwintig zag hij, en Galina was er niet bij. Lews Therins gezoem werd sterker, maar hij weigerde te luisteren. Het was nu niet de tijd voor een woedeuitbarsting. Kiruna richtte zich trots op. Zij was zeker niet van boerenafkomst. ‘Je vergeet wie wij zijn. Ze hebben je wellicht mishandeld, maar wij...’ ik vergeet niets, Aes Sedai,’ zei Rhand kil. ik zei dat er zes konden komen, maar ik tel er negen. Ik zei dat jullie op gelijke voet zouden staan met de gezanten van de Toren en hoewel je.er negen hebt meegenomen, zal dat ook zo zijn. Zij zijn op hun knieën... Aes Sedai, kniel!’ Kille, plechtstatige gezichten staarden hem aan. Hij voelde hoe de Asha’mans schilden van Geest gereedhielden. Het verzet groeide; hij zag het op Kiruna’s gezicht en eveneens bij Bera, en bij anderen. Een twintigtal mannen in zwarte jassen vormde een kring rond Rhand en de Aes Sedai.
Taim leek dichter bij een echte glimlach dan Rhand ooit eerder had gezien. ‘Kniel en zweer trouw aan de heer Draak,’ zei hij zacht, ‘of we laten jullie knielen.’
En zoals verhalen doen, verspreidde ook dit verhaal zich. In Cairhien, naar noord en zuid, door karavanen, marskramers en eenvoudige reizigers die wat wilden roddelen in een herberg. En zoals verhalen doen, veranderden ze bij iedere verteller. De Aiel hadden zich tegen de Herrezen Draak gekeerd en hem gedood. Bij Dumais Bron of ergens daarginds. Nee, de Aes Sedai hadden Rhand Altor gered. Nee, de Aes Sedai hadden hem gedood; nee, gestild; nee, naar Tar Valon gevoerd, waar hij in een kerker onder de Witte Toren wegkwijnde. Nee, waar de Amyrlin Zetel zelf voor hem was neergeknield. En zoals met verhalen bijna nooit gebeurt, werd het verhaal dat de waarheid het dichtst benaderde het vaakst geloofd.
Op een dag van vuur en bloed wapperde de gehavende banier met het oeroude Aes Sedai-teken boven Dumais bron.
Op een dag van vuur en bloed en de Ene Kracht knielde, zoals de Voorspellingen zeiden, de gebroken, onbevlekte Toren voor het vergeten teken.
De eerste negen Aes Sedai zwoeren trouw aan de Herrezen Draak en de wereld veranderde voor altijd.
Epiloog
Het antwoord
De man stond slechts lang genoeg stil om zijn hand op de sponning van het portierraampje te leggen en was verdwenen, zodra Falion Bhoda het papiertje uit de vingers had getrokken. Haar klopje bracht haar dragers reeds in beweging voor de man in het livrei van het Tarasin-paleis in de menigte op het plein was teruggestapt. Er stond slechts één woord op het kleine vierkantje. Weg. Ze verfrommelde het in haar vuist. Op de een of andere manier waren ze weer weggeglipt zonder dat haar mensen binnen het hadden gezien. Maanden van vergeefs zoeken hadden haar ervan overtuigd dat er geen verborgen bergplaats met een angreaal was, al geloofde Moghedien het tegendeel. Ze had zelfs overwogen een of twee wijze vrouwen de vraag voor te leggen. Een van hen zou misschien de plek weten, als die bestond. En paarden konden vliegen. Het enige dat haar in deze ellendige stad hield, was het eenvoudige gegeven dat een opdracht van een Uitverkorene gehoorzaam werd uitgevoerd, tenzij er een andere opdracht kwam. Al het andere leidde binnen de kortste keren tot een pijnlijke dood. Maar als Elayne en Nynaeve hier waren, nadat die twee in Tanchico alles hadden verknoeid... Of zij nu wel of geen zusters waren – hoe onmogelijk dat ook leek – Falion was niet van plan hun aanwezigheid toeval te noemen. Misschien bestond er een bergplaats. Voor het eerst was ze blij dat Moghedien haar links had laten liggen na haar bevelen van vele maanden geleden in Amadicia. Het leek of ze in de steek was gelaten, maar het bood haar nu de kans bij de Uitverkorene betere papieren te krijgen. Die twee leidden haar misschien naar die bergplaats en indien er geen was... Moghedien had enige belangstelling voor Elayne en Nynaeve laten blijken. Beter die twee in haar handen dan een niet-bestaande angreaal.