Niet voor het eerst werd Nynaeve door schuld en afkeer geplaagd. Kon kennis, hoeveel ook, goedmaken dat een Verzaker aan de gerechtigheid ontkwam? Als ze haar aangaven, zou iedereen die er iets mee te maken had op een vreselijke manier gestraft worden, niet alleen zij zelf, maar ook Elayne, Siuan en Leane. Als ze haar aangaven, zou Birgittes geheim bekend worden. En alle kennis zou verloren gaan. Moghedien mocht dan weinig van Heling weten, ze had Nynaeve tientallen aanwijzingen verstrekt en in haar hoofd moest nog meer zitten. Wat kon ze met die aanwijzingen uiteindelijk niet ontdekken? Nynaeve wilde een bad nemen en dat had niets met de hitte te maken. ‘We zullen het over het weer hebben,’ zei ze bitter. ‘Jullie weten meer over weersbeheersing dan ik.’ Moghedien klonk vermoeid en iets daarvan sijpelde door de armband naar Nynaeve. Ze had al zoveel vragen over dat onderwerp gesteld, ik weet alleen dat wat er nu aan de hand is, het werk is van de Grote... van de Duistere.’ Ze had het lef bij deze verspreking uitdagend te glimlachen. ‘Niemand is zo sterk dat hij het weer kan veranderen.’
Het kostte Nynaeve veel moeite haar tanden niet op elkaar te klemmen. Elayne wist meer over het weer dan ieder ander in Salidar en beweerde hetzelfde. Maar elke zot kon vermoeden dat de Duistere deze hitte veroorzaakte terwijl het had moeten sneeuwen; hij zorgde ervoor dat er geen regen viel zodat de rivieren opdroogden. ‘Dan zullen we het hebben over het gebruik van verschillende wevingen om verschillende ziektes te helen.’ De vrouw had verteld dat zoiets meer tijd kostte dan wat er nu werd gedaan, maar dat alle kracht afkomstig was van de Kracht en niet van de zieke en de geleidster. Natuurlijk had ze ook gezegd dat mannen in sommige soorten Heling beter waren geweest, en Nynaeve was niet van plan dat te geloven. ‘Je moet het toch een keer zelf hebben gezien?’
Ze ging zitten om de goudkorrels uit het slijk te zeven. Een beetje kennis was al heel wat waard. Ze wenste echter dat ze niet het gevoel had in smerig slijm te grabbelen.
Eenmaal buitengekomen, aarzelde Elayne geen moment, ze wuifde slechts even naar Birgitte en liep door. Birgitte, haar goudblonde haren in een ingewikkelde vlecht die tot haar middel reikte, speelde met twee kleine jongens, terwijl ze de wacht hield in het steegje. Haar boog stond tegen een scheve schutting naast haar. Ze probeerde althans te spelen. Jaril en Sevé staarden de vrouw in de vreemde gele pofbroek en de korte donkere jas aan, maar lieten verder niets blijken. Dat deden ze nooit, en ze zeiden ook nooit iets. Men veronderstelde dat het Marigans kinderen waren. Birgitte vond het fijn met hen te spelen, maar ook een tikkeltje droevig. Met kinderen, vooral met jongetjes, spelen had ze altijd leuk gevonden, maar iedere keer kreeg ze dat trieste gevoel. Elayne kende dat even goed als ze haar eigen gevoelens kende.
Als ze ooit vermoedde dat Marigan iets met hun toestand te maken had... De vrouw beweerde echter dat ze zo al waren, toen ze hen als dekmantel in Geldan had opgepikt. Het waren op straat zwervende wezen, en enkele Gele zusters hadden gezegd dat ze gewoon te veel erge dingen bij de straatgevechten in Samara hadden meegemaakt. Elayne wilde dat best geloven, na wat ze daar zelf had gezien. De Gele zusters zeiden dat tijd en goede zorg hen zouden helpen en Elayne hoopte dat het zo was. Ze hoopte dat ze daarmee niet degene die hiervoor verantwoordelijk was, hielp om aan de gerechtigheid te ontkomen. Momenteel wilde ze niet aan Moghedien denken. Haar moeder. Nee, aan haar wilde ze zeker niet denken. Min. En Rhand. Er moest een manier zijn om dit op te lossen. Ze zag amper dat Birgitte terugknikte, maar haastte zich de steeg uit, de hoofdstraat van Salidar in, onder een wolkeloze, trillendhete middaghemel.
Jarenlang was Salidar verlaten geweest, totdat de Aes Sedai die na de machtsgreep van Elaida waren gevlucht, zich hier verzamelden. En nu lag er vers riet op de daken van huizen waarvan de meeste behoorlijk grote herstelde en opgelapte plekken toonden, net als bij de drie grote stenen gebouwen die herbergen waren geweest. Het grootste van de drie noemden sommigen de Kleine Toren; daar kwam de Zaal bijeen. Natuurlijk was alleen het noodzakelijke uitgevoerd. In veel vensters zat gebarsten glas of helemaal niets. Er waren belangrijker zaken af te handelen dan het herstellen van metselwerk en schilderen. De stoffige straten waren overvol. Uiteraard niet alleen met Aes Sedai, maar ook met Aanvaarden in hun witte kleren en kleurenbanden en haastige novices in smetteloos wit. Er liepen zwaardhanden die zich even dodelijk en sierlijk bewogen als luipaarden, of ze nu mager of stevig waren, en dienaren die de Aes Sedai uit de Toren waren gevolgd, zelfs enkele kinderen. En soldaten.
De Zaal bereidde zich erop voor hun aanspraak tegen Elaida kracht bij te zetten met wapens, als dat nodig was, zodra ze een ware Amyrlin Zetel hadden gekozen. In de verte klonk het gekletter van hamers uit de smederijen buiten het dorp, dat dwars door het geroezemoes van de menigte drong. Het vertelde van paarden die beslagen werden, van wapenrustingen die werden gesmeed. Een man met een vierkant gezicht, zijn donkere haren vol grijze lokken, reed in een bruinige jas en gehavende kuras langzaam de straat door. Terwijl hij zorgvuldig zijn paard door de menigte stuurde, hield hij een oogje op marcherende groepen mannen met lange pieken of bogen op de schouders. Garet Brin had ermee ingestemd mannen te verzamelen en het leger van de Zaal van Salidar te leiden, hoewel Elayne graag precies had willen weten waarom, en hoe dat was gebeurd. Het had iets met Siuan en Leane te maken – maar wat? – aangezien hij beide vrouwen, maar vooral Siuan, afbeulde vanwege een of andere eed. Ook daarvan wist Elayne niet het fijne. Enkel dat Siuan bitter klaagde dat ze naast al haar andere werkzaamheden zijn kamer moest opruimen en zijn kleren diende te wassen. Ze klaagde, maar deed het wel; het moest een zware eed zijn geweest.
Brins ogen gleden over Elayne en weer verder. Na haar aankomst in Salidar was hij koel, beleefd en afstandelijk geweest, hoewel ze hem van kleins af had gekend. Nog geen jaar geleden was hij de kapitein-generaal van de koninginnengarde in Andor geweest. Vroeger had Elayne weleens gedacht dat hij met haar moeder zou trouwen. Nee, ze wilde niet aan haar moeder denken! Min. Ze moest Min vinden en met haar praten.
Zodra ze zich echter een weg begon te zoeken door de menigte op straat, stuitte ze op twee Aes Sedai. Ze moest wel blijven staan en een knix maken, terwijl de drukte langs haar heen stroomde. Beide vrouwen straalden. Ze vertoonden geen druppeltje zweet. Terwijl ze een doekje uit haar mouw trok om haar gezicht af te deppen, wenste Elayne dat ze dat bijzondere stukje kennis van Aes Sedai reeds had geleerd. ‘Een goede dag, Anaiya Sedai, Janya Sedai.’
‘Een goede dag, kind. Heb je vandaag nog meer ontdekkingen voor ons?’ Zoals gewoonlijk sprak Janya Frende alsof ze geen tijd had de woorden goed uit te spreken. ‘Jullie hebben zo’n opmerkelijke vooruitgang geboekt, jij en Nynaeve, terwijl jullie nog maar Aanvaarden zijn. Ik begrijp nog steeds niet hoe Nynaeve dat klaarspeelt, terwijl ze zoveel moeilijkheden met de Kracht heeft, maar ik moet zeggen dat ik opgetogen ben.’ In tegenstelling tot de andere Bruine zusters, die vaak helemaal opgingen in hun boeken en studies, zag Janya Sedai er heel verzorgd uit. Haar korte donkere haren zaten netjes rond een leeftijdloos gezicht dat iedere Aes Sedai bezat die lang met de Ene Kracht had gewerkt. Maar het uiterlijk van de slanke vrouw duidde toch haar Ajah aan. Ze droeg een eenvoudig grijs gewaad van dikke wol – Bruinen eisten weinig meer van hun kleren dan dat ze netjes waren – en zelfs in een gesprek vertoonde ze een kleine frons alsof ze in gedachten haar ogen half toekneep over een heel andere zaak. Zonder die frons zou ze er knap hebben uitgezien. ‘Die manier om onzichtbaar te zijn door je in licht te hullen. Opmerkelijk. Ik weet zeker dat iemand zal ontdekken hoe je de rimpels kunt tegenhouden, zodat je ook onzichtbaar rond kunt lopen. En Carenna is heel opgetogen over Nynaeves afluisterkunstje. Heel ondeugend om zoiets te bedenken, maar wel nuttig. Carenna denkt te kunnen uitzoeken hoe je het zo aan kunt passen dat je op afstand met iemand kunt praten. De gedachte alleen al! Met iemand praten die een span verder staat! Of twee span, of zelfs...’ Anaiya raakte haar arm aan en ze zweeg opeens, met haar ogen knipperend de andere zuster aankijkend. ‘Je gaat met grote stappen vooruit, Elayne,’ zei Anaiya rustig. Haar openhartige gezicht stond zoals gewoonlijk kalm. Met ‘moederlijk’ kon je haar het best beschrijven, en ze was vaak gemoedelijk, hoewel je door het Aes Sedai-gezicht onmogelijk haar leeftijd kon inschatten. Ze behoorde eveneens tot het kringetje rond Sheriam dat in feite de macht uitoefende in Salidar. ‘Echt veel groter dan iemand van ons verwachtte, en we verwachtten heel wat. De eerste die na het Breken een ter’angreaal kan maken. Dat is opmerkelijk, kind, en dat wil ik je laten weten. Je dient trots op jezelf te zijn.’