‘Dat bedoel ik niet precies,’ zei Siddharta. ‘Ik dacht aan iets meer persoonlijks dan een offer en een lange litanie.’
‘Ik begrijp u niet helemaal…’
‘Maar ge begrijpt het gewicht van die beurs, nietwaar? Hij bevat zilver. Ik heb er nog een die met goud gevuld is: betaalbaar bij aflevering. Ik wens gebruik te maken van de telefoon.’
‘Tele…?’
‘Het Communicatiesysteem. Als gij evenals ik tot de Eersten behoorde, zoudt ge mij begrijpen.’
‘Ik begrijp niet…’
‘Ik verzeker u dat mijn telefoontje geen nadelige gevolgen zal hebben voor uw functie hier. Ik weet deze dingen en onder de Eersten is mijn discretie altijd spreekwoordelijk geweest. Bel zelf het Hoofdkwartier maar en informeer, als u dat liever wilt. Ik wacht hier in het voorvertrek. Zeg dat Sam een ogenblik met Trimoerti wil spreken. Hij komt heus wel aan de lijn.’
‘Ik weet niet…’
Sam haalde de tweede beurs te voorschijn en woog die op de palm van zijn hand. De ogen van de priester bleven erop rusten en zijn tong gleed langs zijn lippen.
‘Wacht hier,’ beval hij en hij draaide zich om en verliet het vertrek.
Ili, de vijfde toon van de harp, trilde in de Tuin van de Purperen Lotus. Brahma lag languit op de rand van de verwarmde vijver waarin hij met zijn harem baadde. Het leek alsof hij zijn ogen gesloten had, terwijl hij op zijn ellebogen leunend, zijn voeten in het water liet bengelen. Maar vanonder zijn lange oogharen keek hij naar het twaalftal meisjes dat in de vijver aan het zwemmen was. Hij hoopte dat een of meer van hen een waarderende blik zou werpen op zijn donkere slanke gespierde lichaam. Zijn snorretje glansde vochtig, zwart op bruin, en zijn haar lag over zijn rug uitgespreid als een zwarte vleugel. Hij glimlachte tevreden in het gefilterde zonlicht.
Maar geen van hen scheen hem op te merken, dus borg hij zijn glimlach maar weer weg. Ze hadden al hun aandacht bij hun spelletje waterpolo.
Ili, die als bel fungeerde, trilde nóg eens, juist toen een kunstmatig briesje de geur van jasmijn naar zijn neusgaten voerde. Hij zuchtte. Hij wilde zo graag dat ze hem zouden aanbidden: zijn krachtig lichaam, zijn goed gevormde gelaatstrekken. Hem aanbidden als man, niet als god. Maar hoewel zijn verbeterde lichaam tot prestaties in staat was die geen sterfelijke man hem kon nadoen, voelde hij zich toch niet op zijn gemak in de aanwezigheid van een oud strijdros als Heer Sjiva, die ondanks het feit dat hij de normale lichaamsvormen had gehouden, veel aantrekkelijker voor vrouwen scheen te zijn. Het leek haast alsof sex iets was dat vóór biologie kwam; en al deed hij zijn uiterste best om de herinnering te onderdrukken, Brahma was als vrouw geboren en ondanks alles nog steeds vrouw. Hij haatte dat feit en liet zich keer op keer reïncarneren als een zeer mannelijk man. En toch mankeerde er ergens nog iets aan, alsof het merk van zijn ware sekse in zijn voorhoofd stond gebrand. Hij had wel kunnen stampvoeten! Hij stond op en beende naar zijn paviljoen, langs dwergboompjes die zich met een zekere groteske schoonheid kronkelden, langs de winde, die zich om het traliewerk slingerde, langs vijvers met blauwe waterlelies, met strengen parels die aan ringen van wit goud bengelden, langs lampen in de vorm van meisjes, drievoeten waarin prikkelende wierook brandde en een achtarmig beeld van een blauwe godin die op de Vina speelde als ze op de juiste manier werd aan gesproken.
Brahma betrad het paviljoen en liep naar het kristallen scherm, waaromheen zich een bronzen Naga met zijn staart in zijn tanden kronkelde. Hij stelde het antwoordmechanisme in werking.
Eerst kwam er een statische sneeuwval op het scherm en toen zag hij de hogepriester in zijn Tempel in Mahartha. De priester liet zich op zijn knieën vallen en raakte met zijn kastemerk driemaal de grond aan.
Van de vier goddelijke ordes en de achttien ‘Heren van het Paradijs is Brahma de machtigste,’ zei de priester. ‘Schepper van alles, Heer van de hoge Hemel en alles daaronder. Een lotus ontspringt uit uw navel, uw handen karnen de oceanen, met drie stappen omspant gij de gehele wereld. De trommel van uw glorie zaait paniek in de harten van uw vijanden. In uw rechterhand is het wiel van de wet. Gij kluistert rampen met een slang als koord.’Heil! Aanvaard de gebeden van uw priester. Zegen mij en hoor mij aan, Brahma!’
‘Sta op … priester,’ zei Brahma, want hij had zijn naam vergeten. ‘Welke bijzonder belangrijke zaak heeft u bewogen mij aan te roepen?’
De priester stond op, wierp een snelle blik op Brahma’s druipende gestalte en keek toen de andere kant op. ‘Heer,’ zei de priester, ‘ik had u niet willen storen tijdens uw bad, maar er is hier een van uw aanbidders die u wenst te spreken over een zaak die van het grootste belang schijnt te zijn.’
‘Een van mijn aanbidders! Zeg hem dat de alhorende Brahma alles hoort en dat hij op de normale manier zijn gebed tot mij moet richten, in de Tempel!’
Brahma’s hand ging al naar de knop om de verbinding te verbreken, wachtte toen. ‘Hoe kan hij iets weten van de directe lijn tussen de Tempel en de Hemel?’ vroeg hij. ‘En van de directe verbinding tussen heiligen en goden?’
‘Hij zegt,’ antwoordde de priester, ‘dat hij een van de Eersten is en dat ik de boodschap moet overbrengen dat Sam Trimoerti wenst te spreken.’
‘Sam?’ zei Brahma. ‘Sam? Dat kan toch niet… die Sam?’
‘Hij is degene die hier bekend staat als de Siddhartha, Dwinger der Demonen.’
‘Wacht even,’ zei Brahma, ‘en zing intussen een paar toepasselijke verzen uit de Veda’s.’
‘Zeker Heer,’ zei de priester en begon te zingen. Brahma begaf zich naar een ander gedeelte van het paviljoen en bleef een poosje in dubio voor zijn kleerkast staan wat hij zou aantrekken.
De prins hoorde zijn naam noemen en beëindigde zijn beschouwing van het Tempelinterieur. De priester, wiens naam hij vergeten had, leidde hem een gang door. Hij volgde; de gang leidde naar een voorraadkamer. De priester frunnikte aan een verborgen knop en drukte toen tegen een stel planken die als een deur naar buiten opengingen. De prins ging die deur door. Hij bevond zich in een rijk versierd heiligdom. Een glanzende beeldbuis hing boven het altaar annex controlepaneel, met daaromheen een bronzen Naga, met de staart in zijn bek. De priester boog driemaal.
‘Heil, heerser van het heelal, machtigste van de vier goddelijke ordes en de achttien Heren van het Paradijs. Uit uw navel ontspringt de lotus, uw handen karnen de oceanen, met drie stappen …’
‘Hoe waar zijn uw woorden,’ antwoordde Brahma. ‘Mijn zegen zij met u, ik heb u gehoord. Laat ons nu alleen.’
‘?’
‘Inderdaad, Sam betaalt je zeker voor een gesprek over de privé-lijn, hè?’
‘Heer…!’
‘Genoeg! Verdwijn!’
De priester boog snel en vertrok. Hij trok de planken weer achter zich dicht.
Brahma keek Sam aan, die gekleed was in donkere jodhpurs, een hemelsblauwe khameez, de blauwgroene tulband van Urath en een lege schede aan een kettinggordel van zwart ijzer.
Sam, op zijn beurt, bekeek de ander, die tegen een donkere achtergrond stond en over een lichte maliënkolder een mantel van veren droeg. Aan de hals werd de mantel bijeengehouden door een gesp van vuuropaal. Brahma droeg op het hoofd een purperen kroon, vol fonkelende amethisten en in zijn rechterhand een scepter waarin de negen beschermende edelstenen. Zijn ogen waren twee donkere plekken in een donker gezicht. Het zachte getinkel van een viena was om hem heen. ‘Sam?’ zei hij. Sam knikte.