Выбрать главу

‘Misschien wilde ik alleen maar weten hoe zo’n tegenstroom zou lopen,’ antwoordde de ander. ‘Nee, Sam, dat is het niet,’ antwoordde Yama. ‘Ik geloof dat het slechts een onderdeel is van een groter plan en dat je al die jaren — waarin je voorgaf een heilige te zijn en dingen preekte waarin je zelf niet echt geloofde — bezig bent geweest andere plannen te smeden. Een groot leger kan misschien in een korte tijd oppositie vormen. Eén kleine man moet zijn oppositie over een periode van vele jaren uitspreiden, zo hij tenminste een kans op succes wil hebben. Jij weet dat en nu je het zaad van dit gestolen geloof hebt gezaaid, ben je van plan tot een nieuwe fase der oppositie over te gaan. Je probeert een eenmans antithese tegen de Hemel te vormen, de wil der goden door de jaren heen te bestrijden, op vele manieren en vanachter vele maskers. Maar daar zal hier een eind aan komen, valse Boeddha.’

‘Waarom, Yama?’

‘Alles is zeer zorgvuldig overwogen,’ zei Yama. ‘Wij wensten van jou geen martelaar te maken, hetgeen meer dan ooit de groei zou bevorderen van hetgeen jij gepreekt hebt. Aan de andere kant neemt het aantal van je volgelingen toe wanneer jij niet tot staan gebracht wordt. Daarom werd besloten dat je je einde moest ontvangen uit handen van een vertegenwoordiger van de Hemel — waaruit zou blijken welke godsdienst de sterkste is. Dus martelaar of niet, het Boeddhisme zal voortaan een tweederangs godsdienst zijn. Daarom moet je nu de ware dood sterven.’

‘Toen ik vroeg “Waarom?” bedoelde ik iets heel anders. Je hebt op de verkeerde vraag geantwoord. Ik bedoelde, waarom ben jij gekomen om dit te doen, Yama? Waarom ben jij, meester op alle wapens, meester der wetenschappen, gekomen als loopjongen van een troep dronken lichaamverruilers die niet eens goed genoeg zijn om je zwaard te poetsen of je reageerbuisjes uit te wassen? Waarom verneder jij, die de meest vrije geest van allen kon zijn, je door degenen die onder je staan te dienen?’

‘Daarvoor zal je dood ellendig zijn.’

‘Waarom? Ik heb slechts een vraag gesteld die niet alleen bij mij, maar ook bij anderen moest opkomen. Ik voelde me niet beledigd toen je me een valse Boeddha noemde. Ik weet wie ik ben. Wie ben jij, dodengod?’ Yama stak zijn zwaard in zijn gordel en haalde er een pijp uit, die hij eerder op de dag in de herberg had gekocht. Hij stopte hem met tabak, stak hem aan en begon te roken. ‘Het is duidelijk dat we nog wat langer moeten praten, al was het alleen maar om wederzijds enige vraagpunten op te helderen,’ zei hij. ‘ik kan er dus evengoed mijn gemak van nemen.’ Hij ging op een vlakke rots zitten. ‘In de eerste plaats: een man kan op sommige punten de meerdere zijn van zijn makkers en hen desondanks dienen, wanneer zij tenminste een gezamenlijk doel nastreven dat zijn persoonlijk belang te boven gaat. Ik geloof dat ik een dergelijk doel dien, anders zou ik het niet doen. Ik neem aan dat jij het zelfde denkt over wat jij doet, anders zou je dit miserabele ascetenleven niet op je nemen — hoewel ik zie dat je niet zo mager bent als je volgelingen. Naar ik me herinner is je enkele jaren geleden in Mahartha goddelijkheid aangeboden, maar jij stak de draak met Brahma, plunderde het paleis van Karma en hebt alle gebedsmachines van de stad met penningen volgestopt…’

De Boeddha grinnikte. Ook Yama lachte even en vervolgde toen: ‘Er zijn geen Progressivisten meer in de wereld, behalve jij. Het is een verkeerd geschilpunt en had eigenlijk nooit een punt mogen worden. Ik heb een zeker respect voor de manier waarop jij je door de jaren heen van je taak hebt gekweten. Ik ben zelfs zover gekomen, dat als iemand je er van kon overtuigen dat je tegenwoordige toestand hopeloos is, je er misschien toe gebracht kan worden je onder de Hemelingen te scharen. Ik ben in feite hierheen gekomen om je te doden, maar wanneer je je nu laat overtuigen en mij je woord geeft en belooft je dwaze strijd te staken, dan ben ik bereid borg voor je te staan. Je gaat met me mee naar de Hemelse Stad en je accepteert nu datgene wat je eens geweigerd hebt. Ik krijg de anderen wel mee, want ze hebben me nodig.’

‘Nee,’ zei Sam, ‘want ik ben er niet van overtuigd dat mijn positie hopeloos is en ik ben vast van plan de vertoning voort te zetten.’

Uit het kamp in het purperen woud klonk gezang. Een van de manen verdween achter de boomtoppen.

‘Waarom proberen je volgelingen je niet te redden?’

‘Ze komen als ik roep, maar ik roep ze niet. Dat heb ik niet nodig.’

‘Waarom hebben ze me die dwaze droom laten dromen?’ De Boeddha haalde zijn schouders op. ‘Waarom hebben ze me niet in mijn slaap vermoord?’

‘Dat is hun gewoonte niet.’

‘Maar jij zou het wel gedaan hebben, hè? Als je er kans toe zag. Als niemand te weten zou komen dat de Boeddha het gedaan had?’

‘Misschien,’ zei de ander. ‘Zoals je weet zijn de persoonlijke krachten en zwakheden van een leider niet kenmerkend voor de essentie van zijn zaak.’

Yama trok aan zijn pijp. De rook slingerde zich om zijn hoofd, dwarrelde omhoog en vermengde zich met de mist die nu dichter werd.

‘Ik weet dat we hier alleen zijn en jij ongewapend bent,’ zei Yama.

‘We zijn hier alleen. Mijn koffer staat een stuk verderop.’

‘Je koffer?’

‘Ik ben hier klaar. Je hebt het goed geraden. Ik ben begonnen met wat ik juist achtte. Als ons gesprek geëindigd is, vertrek ik.’

Yama grinnikte. ‘Het optimisme van een revolutionair geeft altijd reden tot verbazing. Hoe denk je te vertrekken? Op een vliegend tapijt?’

‘Ik ga zoals iedereen gaat.’

‘Hoe nederig. Zullen de krachten van de wereld opstaan om je te verdedigen? Ik zie geen grote boom die je met zijn takken zou kunnen beschutten. Er is geen gras dat me bij mijn voeten kan vasthouden. Zeg eens eerlijk, hoe je denkt te vertrekken?’

‘Ik wil je liever verrassen.’

‘Als we eens vochten? Ik houd er niet van een ongewapende man af te slachten. Als je werkelijk je spullen hier ergens in de buurt hebt verborgen, haal dan je zwaard. Dat is beter dan helemaal geen kans te hebben. Ik heb zelfs horen zeggen dat Heer Siddhartha in zijn dagen een geweldig zwaard vechter was.’

‘Nee, dank je. Een andere keer misschien. Maar nu niet.’ Yama trok nog eens aan zijn pijp, rekte zich uit en geeuwde. ‘Ik heb je geen vragen meer te stellen. Het heeft geen zin met jou te redetwisten. Ik heb niets meer te zeggen. Is er nog iets dat jij aan dit gesprek zou willen toevoegen?’

‘Ja,’ antwoordde Sam. ‘Hoe gaat het met die snol Kali? Er doen zo veel verschillende geruchten de ronde, dat ik begin te geloven dat er geen man is voor wie ze niet…’ Yama smeet zijn pijp weg, die zijn schouder raakte en een waterval van vonken langs zijn arm joeg. Zijn kromzwaard glansde boven zijn hoofd toen hij naar voren sprong. Maar toen hij op het zand voor de rots terechtkwam, leek hij te verstarren. Hij viel bijna, maar wist zijn evenwicht te bewaren en bleef op de been. Hij deed alle moeite, maar kon zich niet bewegen.

‘Het ene drijfzand,’ zei Sam, ‘is sneller dan het andere. Het is je geluk dat je in een langzame soort vastzit. Je hebt dus genoeg tijd. Ik zou ons gesprek willen voortzetten als ik de mogelijkheid zag je over te halen om je aan mijn zijde te scharen. Maar ik weet dat dat niet het geval is, evenmin als jij mij kunt overhalen om naar de Hemel te gaan.’

‘Ik kom hier uit,’ zei Yama zachtjes en staakte zijn pogingen om zich te bevrijden. ‘Hoe dan ook, ik kom eruit en dan kom ik je achterna.’

‘Ja,’ zei Sam. ‘Ik geloof je. Ik zal je straks zeggen hoe je dat moet doen. Maar op dit ogenblik ben je wat iedere leraar zich zou wensen — een geboeide toehoorder die de oppositie vertegenwoordigt. Ik heb dus een korte preek voor jou, Heer Yama.’