Yama hief zijn zwaard op, besloot toen toch maar het niet weg te slingeren en stak het weer in de schede.
‘Spreek,’ zei hij, en hij slaagde erin de ander in de ogen te kijken.
Sam wankelde even, maar sprak toen:
‘Het is verbazingwekkend,’ zei hij, ‘hoe dat muterende brein van jou een kracht kon voortbrengen die in staat is zijn kennis over te brengen op elk nieuw brein dat jij wenst te bezitten. Het is jaren geleden dat ik voor het laatst gebruik gemaakt heb van mijn macht zoals nu — maar het gaat niet als vroeger. Het schijnt dat mijn kracht mij óok volgt, welk lichaam ik ook wens aan te nemen. Ik geloof dat dat met de meesten van ons nog steeds het geval is. Ze zeggen dat Sitala temperaturen op grote afstand kan regelen. Als ze een nieuw lichaam aanneemt, neemt ze haar kracht mee in haar nieuwe natuur, hoewel die in het begin erg zwak is. Ik heb gehoord dat Agni alle voorwerpen waar hij een poos naar kijkt in brand kan steken alleen door het te willen. Neem nou eens die doodsblik waarmee jij me op het ogenblik bekijkt. Is het niet verbazingwekkend hoe je deze gave overal en altijd behouden hebt door de eeuwen heen? Ik heb me vaak afgevraagd wat de natuurwetenschappelijke basis van dit verschijnsel is. Heb je dat ooit onderzocht?’
‘Ja,’ zei Yama en zijn ogen brandden onder zijn donkere wenkbrauwen.
‘En wat is de verklaring? Iemand wordt met een superieur stel hersens geboren, later wordt zijn psyche overgeplant in normale hersens en toch blijven zijn superieure gaven bij die van overplanting intact. Hoe komt dat?’
‘Omdat je in werkelijkheid slechts éen ego hebt, dat zowel elektrisch als chemisch is. Het begint onmiddellijk zijn nieuwe omgeving te wijzigen. In het nieuwe lichaam komen veel dingen voor die je ego als ziek aanmerkt en probeert te genezen en in de oude vorm terug te brengen. Als de vorm die je nu bezit als lichaam onsterfelijk gemaakt wordt, dan gaat die na een zekere tijd op je originele lichaam lijken.’
‘Interessant.’
‘Daardoor is de overgeplante kracht in het begin zwak, maar wordt sterker naarmate de tijd verstrijkt. Daarom is het het beste een attribuut te cultiveren en misschien ook nog mechanische hulpmiddelen te gebruiken.’
‘Goed. Dat is iets wat me nooit duidelijk is geweest. Bedankt. Tussen twee haakjes, blijf gerust doorgaan met die doodsblik — het doet pijn, weet je. Dat is dus al heel wat. En wat de preek betreft — een trots en arrogant man, net zo iemand als jij — met erkende, bewonderenswaardige didactische gaven — moest eens een onderzoek verrichten op het gebied van een zekere misvormende en degenererende ziekte.
Op een dag kreeg hij het zelf. Daar hij er nog geen geneesmiddel voor had ontdekt, nam hij de tijd om zichzelf in een spiegel te bekijken en zei: “Ik zie er eigenlijk helemaal niet slecht uit.” Jij bent nét zo, Yama. Jij probeert geen verbetering te brengen in je toestand. In plaats daarvan ben je er trots op. In je woede heb je jezelf verraden, zodat ik weet dat ik het bij het juiste eind heb als ik beweer dat de naam van jouw ziekte Kali is. Jij zou geen krachten in de handen van onwaardigen leggen als die vrouw je er niet om gevraagd had. Ik ken haar van vroeger en ik ben er zeker van dat ze niet veranderd is. Ze kan geen man liefhebben. Ze geeft alleen maar om degenen wier giften chaos betekenen. Als ze je niet meer kan gebruiken, zet ze je opzij, dodengod. Ik zeg dit niet omdat wij vijanden zijn, maar eerder als man tot man. Ik weet het. Geloof me, ik weet het. Misschien treft het heel ongelukkig dat je nooit echt jong geweest bent, Yama, en je eerst liefde in de lente niet gekend hebt… De moraal van mijn preek op deze kleine berg is deze — zelfs een spiegel kan je jezelf niet tonen, als je jezelf niet wenst te zien. Dwarsboom haar éen keer om de waarheid van mijn woorden te beproeven, al gaat het maar om een kleinigheid en let op hoe snel zij daarop reageert en hoe. Wat doe je als je eigen wapens tegen je gekeerd worden, dodengod?’
‘Ben je uitgepraat?’ vroeg Yama.
‘Ongeveer. Een preek is een waarschuwing en je bent nu gewaarschuwd.’
‘Wat je kracht ook moge zijn, Sam, ik zie dat hij op het ogenblik bestand is tegen mijn doodsblik. Prijs jezelf gelukkig dat ik verzwakt ben …’
‘Dat doe ik, want mijn hoofd staat op barsten. Die verdomde ogen van jou!’
‘Er komt een dag dat ik je kracht opnieuw op de proef zal stellen en zelfs als hij dan nog tegen de mijne bestand is, kom je die dag ten val. Zo niet door mijn attribuut, dan door mijn zwaard.’
‘Als dat een uitdaging is, dan neem ik die voorlopig niet aan. Ik stel voor dat je eerst mijn woorden nagaat voordat je probeert je waar te maken.’
Het zand kwam reeds tot halverwege Yama’s dijbenen. Sam zuchtte en klom omlaag van zijn hoge zitplaats. ‘Er leidt slechts éen veilig pad naar deze rots en ik sta op het punt dat te volgen, hier vandaan. Wel zal ik je vertellen hoe je je leven kunt redden, als je er niet te trots voor bent. Ik heb de monniken opgedragen mij hier te hulp te komen zodra zij om hulp horen roepen. Ik heb je al eerder gezegd dat ik niet van plan was om hulp te roepen en dat is juist.
Wanneer jij echter met die machtige stem van je om hulp begint te brullen, dat zijn ze hier voor je nog dieper weg zakt. Ze zullen je veilig op de vaste grond brengen en je verder geen kwaad doen, want zo zijn zij. Ik vind het een aardig idee dat de god van de dood gered wordt door de monniken van Boeddha. Goedenacht, Yama, ik ga je nu verlaten.’
Yama glimlachte. ‘Er komt nog eens een andere tijd, Boeddha,’ zei hij. ‘En ik kan wachten. Vlucht nu zo ver en zo snel je kunt. De wereld is niet groot genoeg om je voor mijn gramschap te verbergen. Ik zal je achtervolgen en ik zal je een verlichting bijbrengen die puur hellevuur is.’
‘Intussen,’ zei Sam, ‘stel ik voor dat je de hulp van mijn volgelingen inroept, tenzij je je verdiept in de moeilijke kunst van modderademhaling.’
Hij zocht zijn weg door het veld en voelde Yama’s ogen op zijn rug branden.
Toen hij het pad bereikte, keerde hij zich om. ‘En misschien wil je in de Hemel zeggen,’ zei hij, ‘dat ik voor zaken de stad uit moest.’ Yama gaf geen antwoord.
‘Ik geloof dat ik wapens ga kopen,’ eindigde hij, ‘een paar heel speciale wapens. En als je me achtervolgt, neem dan je vriendinnetje mee. Als ze belangstelling krijgt voor wat ze ziet, haalt ze je misschien wel over om naar de tegenpartij over te lopen.’
Toen betrad hij het pad en verdween fluitend in de nacht, onder een witte en een gouden maan.
4
Hoe de Heer van het Licht afdaalde in de bron der demonen om een overeenkomst met de leider van de Rakasha’s te sluiten. Hij handelde in goed vertrouwen, maar Rakasha’s zijn Rakasha’s. Dat wil zeggen: onheilstichtende wezens, taai en sterk in hoge mate, die in staat zijn ongeveer alle vormen aan te nemen. De Rakasha’s zijn bijna onverwoestbaar. Hun voornaamste gemis is een echt lichaam; hun voornaamste deugd, hun eergevoel waar het hun speelschulden betreft. Dat de Heer van het Licht naar de Hellebron ging, toont aan dat hij waarschijnlijk enigszins in het onzekere verkeerde over de toestand van de wereld …
Toen goden en demonen, allen nakomelingen van Prajapati, met elkaar in strijd gewikkeld waren, bedienden de goden zich van het levensprincipe van de Oedgitha in de mening dat zij daarmede de demonen zouden verslaan.
Zij mediteerden over de Oedgitha, die in de neus zetelt, doch de demonen besmetten deze met kwaad. Daarom speurt de neus het welriekende, doch ook de stank. Zo is de adem met kwaad bezoedeld.
Zij mediteerden over de Oedgitha die in woorden zetelt, doch de demonen besmetten deze met kwaad. Daarom spreekt de mond de waarheid, doch ook het bedrog. Zo is het woord met het kwaad bezoedeld.
Zij mediteerden over de Oedgitha die in het oog zetelt, doch de demonen besmetten deze met kwaad. Daarom ziet het oog de schoonheid, doch ook het verfoeilijke. Zo is het gezicht met kwaad bezoedeld.