‘Dat spelen ze zeker op hun fascistische banjo’s, hè?’
‘Je hebt het verkeerde bijvoeglijke naamwoord gebruikt.’
‘Jij hebt alle andere al gebruikt.’
‘Het ziet ernaar uit dat we het op dat punt nooit eens zullen worden.’
‘Als iemand je vraagt waarom je een wereld onderdrukt en je antwoordt met een massa dichterlijke onzin, nee. Ik neem aan dat we geen geestelijk contact kunnen hebben.’
‘Laten we dan een ander onderwerp van gesprek kiezen.’
‘Toch kijk ik naar jou en zeg ik: “Hij is de Dood”.’ Yama antwoordde niet.
‘Vreemde heersende hartstocht. Ik heb horen zeggen dat je al oud was voor je jong was …’
‘Je weet dat dat waar is.’
‘Je was een wonderkind op mechanisch gebied en een wapenspecialist. Je hebt je jeugd verloren in een vuuruitbarsting en diezelfde dag werd je een oude man. Is op dat ogenblik de dood je voornaamste hartstocht geworden? Of was dat al eerder het geval? Of later?’
‘Dat doet er niet toe,’ zei Yama.
‘Dien je de goden omdat je gelooft wat je tegen mij gezegd hebt — of omdat je het grootste deel van de mensheid haat?’
‘Ik heb niet tegen je gelogen.’
‘Dan is de Dood een idealist. Hoe amusant.’
‘Toch niet.’
‘Kan het zijn, Heer Yama, dat geen van beide veronderstellingen juist is? Dat je voornaamste hartstocht…’
‘Je hebt haar naam al eerder genoemd,’ zei Yama, ‘in dezelfde toespraak waarin je haar met een ziekte vergeleek. Je had toen ongelijk en je hebt nog steeds ongelijk. Ik wil die preek niet nog eens horen en daar ik op het ogenblik niet in het drijfzand zit, zal ik dat ook niet.’
‘Vrede,’ zei Sam. ‘Maar zeg me eens, wijzigen die heersende hartstochten van de goden zich nooit?’ Yama glimlachte.
‘De godin van de dans was eens de god van de oorlog. Het ziet er dus naar uit dat alles veranderen kan.’
‘Als ik de ware dood gestorven ben,’ zei Sam, ‘dan verander ik. Maar tot dat moment zal ik de Hemel haten met elke ademtocht. Als Brahma me laat branden, zal ik in de vlammen spugen. Als hij me laat wurgen, zal ik proberen de beul in zijn hand te bijten. Als mijn keel afgesneden wordt, moge mijn bloed het beulszwaard doen roesten. Is dat een heersende hartstocht?’
‘Je bent van materiaal waaruit goden gesneden worden!’ zei Yama.
‘Grote goden!’ zei Sam.
‘Vóór er gebeurt wat er gebeuren moet,’ zei Yama, ‘zal je worden toegestaan het huwelijk bij te wonen, zo heeft men mij verzekerd.’
‘Huwelijk? Jij en Kali? Al gauw?’
‘Bij volle kleine maan,’ antwoordde Yama. ‘Wat Brahma dus ook moge beslissen, ik kan je in elk geval nog iets te drinken aanbieden voor het zover is.’
‘Hartelijk dank, dodengod. Maar ik heb altijd begrepen, dat er in de Hemel niet getrouwd wordt.’
‘Die traditie staat op het punt verbroken te worden,’ zei Yama. ‘Geen enkele traditie is heilig.’
‘Veel geluk dan,’ zei Sam.
Yama knikte, geeuwde, stak nog een sigaret op.
‘Tussen twee haakjes,’ zei Sam, ‘welke executievorm is op het ogenblik in de Hemel “en vogue”? Ik vraag het louter informatief.’
In de Hemel wordt niet geëxecuteerd,’ zei Yama. Hij opende een kast en haalde er een schaakbord uit.
5
Van de Hellebron ging hij naar de Hemel om zich daar te onderhouden met de goden. De Hemelse Stad bevat vele mysteries, waaronder enkele sleutels tot zijn eigen verleden. Niet alles is bekend van hetgeen ruchtbaar werd gedurende de tijd dat hij daar verbleef. Wel bekend is echter dat hij bij de goden een verzoekschrift indiende ten behoeve van de wereld, waardoor hij de sympathie van sommigen verwierf en de vijandschap van anderen.
Sommigen zeggen dat hij eeuwig als Heer van de Stad zou hebben geleefd en niet de dood zou hebben gevonden door de klauwen van de fantoomkatten van Kaniboerrha, als hij voor verraad van de mensheid gekozen had en het aanbod van de goden had aanvaard. Maar lasteraars zeggen dat hij het aanbod der goden wel aanvaardde, maar later zelf bedrogen werd en zich toen in de hem resterende korte tijd inzette voor de lijdende mensheid.
Met bliksemschichten omgorde, dragend het vaandel, met zwaard, wiel en boog bewapende, verslindende, steunende, Kali, nacht der vernietiging bij het einde der wereld, die bij duisternis de wereld betreedt, beschermster, misleidster, doorluchtige, geliefde en lieflijke, Brahmani, Moeder der Veda’s, bewoonster van de stilte en het grote geheim, brengster van het goede voorteken, vol tederheid, alwetende, snel als de gedachte, draagster der schedels, bezeten van kracht, avondschemering, onoverwinnelijk leidster, deerniswekkende, wegwijzer der verdoolden, gunsten verlenende, lerares, moed in vrouwengestalte, twijfelhartige, beoefenaarster der soberheid, tovenares, uitgestotene, onsterfelijke en eeuwige…
Zoals zo vaak in het verleden, werd haar sneeuwwitte vacht gladgestreken door de wind. Ze liep over de wuivende citroengele grassen. Ze volgde een kronkelend spoor onder donkere bomen en exotische bloemen, langs scherp gepunte jaspis op en om haar heen, gestreepte melkwitte rotsen, dooraderd met oranje. En als zo vaak tevoren, bewoog ze zich voort op de dikke kussens onder haar poten, de wind streek haar vacht glad, die wit was als marmer, en de tienduizend geuren van de wildernis en de vlakte waren om haar heen; daar in de schemering van de plaats die slechts voor de helft bestond. Geheel alleen volgde ze het nooit eindigende spoor door de wildernis die gedeeltelijk illusie was. De witte tijger jaagt alleen. Als andere langs een zelfde spoor voortslopen, dan toch had geen van hen behoefte aan gezelschap. Zoals zo vaak tevoren, keek zij op naar de gladde, grijze schelp van de lucht en de sterren die daar glinsterden als stukken ijs. Haar halvemaanvormige pupillen werden groter en ze bleef staan en ging zitten en staarde omhoog. Waar jaagde ze op?
Uit haar keel kwam een laag gejank, ronkend, eindigende in een gehoest. Toen sprong ze plotseling boven op een hoge rots en ging daar haar schouders zitten likken.
Toen er een maan in zicht kwam, keek ze ernaar. Ze leek wel een beeld, gevormd uit onsmeltbare sneeuw, en onder haar oogharen glansden topazen vlammen.
Toen vroeg ze zich af, zoals ze al eerder gedaan had, of dit nu de echte wildernis van Kaniboerrha was. Ze had het gevoel dat ze nog binnen de grenzen van de eigenlijke bos was. Maar ze was er niet helemaal zeker van. Waarop jaagde ze?
De Hemel bevindt zich op een plateau dat eens een bergketen was. Die bergen werden opgeblazen en geëgaliseerd om een vlakke basis te krijgen. Uit het groene zuiden was teelaarde overgebracht om dit ruwe draagvlak met een begroeiing te bekleden. Over het geheel is een doorzichtige koepel geplaatst om alles daarbinnen te beschermen tegen de poolkoude en alle andere ongewenste dingen. De Hemel ligt hoog en in een gematigd klimaat en kent een lange schemering en lange, luie dagen. Er circuleert frisse, voorverwarmde lucht in de Stad en het woud. In de koepel kunnen wolken worden gevormd.