Выбрать главу

6

Gedurende de tijd die volgde op de dood van Brahma, heerste er een periode van verwarring in de Hemelse Stad. Verscheidene goden werden zelfs uit de Hemel verbannen. Het was een tijd waarin bijna iedereen bang was om als Progressivist aangemerkt te worden; het noodlot wilde dat in die periode ook bijna iedereen op zijn tijd als Progressivist beschouwd werd.

Hoewel Sam, de Grote Ziel, dood was, zei men dat zijn spottende geest voortleefde. En in die dagen van afvalligheid en gekonkel die tot de Grote Slag leidden, ging het gerucht dat meer dan zijn geest alleen was blijven voortbestaan .

Als de zon van het lijden onder is, komt deze vrede, Heer der rustige sterren, deze vrede van schepping, deze plek die de mandala langzaam donker laat worden. De dwaas zegt bij zichzelf Dat zijn gedachten slechts gedachten zijn …
(Saraha 98-99)

Het was vroeg in de morgen. Bij de vijver van de purperen lotus, in de Tuin der Vreugden, aan de voet van het beeld van de blauwe godin met de Viena, werd Brahma gevonden. Het meisje dat hem zag, dacht eerst dat hij rustte, want zijn ogen waren nog open. Na een ogenblik besefte zij echter dat hij geen adem haalde; zijn verwrongen gezicht veranderde niet van uitdrukking.

Ze beefde, want ze verwachtte het einde van het universum. Als God dood was moest dat het logische gevolg zijn, dacht zij. Maar na een poosje kwam ze tot de conclusie dat door de interne bindingen het universum misschien nog wel een uur of wat intact zou blijven; en in dat geval achtte ze het verstandig de dreigende Yoega onder aandacht te brengen van iemand die er beter tegen opgewassen was. Ze vertelde het Brahma’s Eerste Concubine, die zelf ging kijken, toegaf dat haar Heer inderdaad dood was, zich tot het beeld van de blauwe godin wendde die onmiddellijk op de Viena begon te spelen toen boodschappen zond naar Visjnoe en Sjiva om onmiddellijk naar het Paviljoen te komen. Dat deden zij en zij brachten Heer Ganesja mee. Zij bekeken de stoffelijke resten, waren het eens over hun positie en sloten beide vrouwen in hun vertrek op met het oog op de geheimhouding. Toen beraadslaagden zij.

‘We hebben onmiddellijk een nieuwe schepper nodig’, zei Visjnoe. ‘Er kunnen voordrachten worden gedaan.’

‘Ik draag Ganesja voor,’ zei Sjiva.

‘Ik bedank,’ zei Ganesja.

‘Waarom?’

Ik houd er niet van op het toneel te staan. Ik wil veel liever ergens achter de schermen blijven.’

‘Laten we dan snel enkele andere mogelijkheden overwe gen.’

‘Zou het niet verstandig zijn,’ vroeg Visjnoe, vóór we verder gaan de oorzaak van deze gebeurtenis vast te stellen?’

‘Nee,’ zei Ganesja. ‘Vóór alles moet een opvolger worden gekozen. Zelfs de lijkschouwing moet daarop wachten. De Hemel mag nooit zonder Brahma zijn.’

‘Wat vinden jullie van een van de Lokapala’s? ‘Misschien.’

‘Yama?’

‘Nee. Hij is te ernstig, te plichtsgetrouw — een technicus,’ geen bestuurder. En ik geloof ook dat hij emotioneel onstabiel is, ‘Koebera?’

‘Te gewiekst. Ik ben bang voor Koebera.’

‘Indira?’

‘Te koppig.’

‘Agni soms?’

‘Misschien. Misschien niet.’

‘Dan Krisjna?’

‘Te frivool, nooit nuchter.’

‘Wie zou jij dan voorstellen?’

‘Wat is op het ogenblik ons grootste probleem?’

‘Ik geloof niet dat we op het ogenblik grote problemen hebben,’ zei Visjnoe.

‘Dan zou het wel eens verstandig kunnen zijn er nu een te hebben,’ zei Ganesja.

‘Volgens mij is ons grootste probleem het Progressivisme! Sam is teruggekomen, hij roert zich, hij vertroebelt de situatie.’

‘Ja,’ zei Sjiva.

‘Progressivisme? Waarom zou je een dode hond slaan?’

‘Hij is niet dood. Onder de mensen tenminste niet. En bovendien kan dat de directe aandacht van de opvolgings kwestie in Trimoerti afleiden en voor het oog althans de solidariteit hier in de Stad terugbrengen. Tenzij je natuurlijk liever een veldtocht tegen Nirriti en zijn levende lijken on derneemt.’

‘Nee, dank je wel.’

‘Niet nu. ’

‘Mmmm … ja, dan is het Progressivisme op het ogenblik ons grootste probleem.’

‘Goed. Het Progressivisme is ons grootste probleem.’

‘Wie is de grootste tegenstander ervan?’

‘Jijzelf?’

‘Onzin. Behalve ikzelf.’

‘Zeg het maar, Ganesja.’

‘Kali.’

‘Dat betwijfel ik.’

‘Ik niet. Boeddhisme en Progressivisme zijn twee handen op een buik. Boeddha heeft haar een blauwtje laten lopen. Ze is een vrouw. Zij zal de strijd voortzetten.’

‘Dat betekent dat het geen rol speelt dat ze een vrouw is.’

‘Laten we het niet over kleinigheden hebben.’

‘Best — Kali.’

‘Maar wat doen we met Yama?’

‘Met Yama? Laat Yama maar aan mij over.’

‘Graag.’

‘Goed.’

‘Uitstekend. Ga jij dan in de donderwagen en op de rug van de Garoeda de wereld in. Zoek Yama en Kali. Breng ze terug naar de Hemel. Ik wacht tot je terugkomt en zal intussen nadenken over de consequenties van Brahma’s overlijden.’

‘Het zij zo.’

‘Akkoord.’

‘Goedemorgen.’

‘Beste koopman Vama, wacht even! Ik zou u even willen spreken.’

‘Ja, Kabada. Wat wenst gij?’

‘Het is moeilijk onder woorden te brengen wat ik u wilde zeggen. Maar het betreft een bepaalde aangelegenheid die bijzondere gevoelens bij uw naaste buren heeft wakker geschud.’

‘Hé! Ga door.’

‘Wat de atmosfeer betreft…’

‘De atmosfeer?’

‘De winden en de briesjes, misschien …’

‘Winden? Briesjes?’

‘En de dingen die zij met zich voeren!’

‘Dingen? Wat bedoelt u?’

‘Geuren, waarde Vama.’

‘Geuren? Wat voor geuren?’

‘Geuren van — nou, geuren van — van faecalische aard.’

‘Van ..? O! Ja. Juist. Zeer juist. Die zijn er misschien wel. Ik had het vergeten, ben eraan gewend geraakt.’

‘Mag ik misschien vragen wat de oorzaak ervan is?’

‘Zij worden veroorzaakt door ontlasting, Kabada.’

‘Daarvan ben ik me bewust. Ik bedoel eigenlijk waaróm ze er zijn en niet waardoor of van welke aard.’

‘Ze zijn er door de emmers in mijn achterkamer die gevuld zijn met dergelijke … bestandelen.’

‘O’.

‘Ja. Ik bewaar op deze manier de produkten van mijn familie. Ik doe dat al acht dagen.’

‘Met welk doel, waarde Vama?’

‘Hebt gij dan niet gehoord van een ding, een wonderbaarlijk ding, een ding waarin deze bestanddelen worden gestort — in water — en dan wordt er een hendel overgehaald en met een geweldig geruis worden die dingen weggespoeld, tot ver onder de grond.’

‘Ik heb er wel eens over horen praten . . .’

‘O, het is waar, het is echt waar. Er bestaat zoiets. Het is pas onlangs uitgevonden door iemand die ik niet zal noemen. Het ding heeft grote pijpen en een zetel die van onderen en van boven open is. Het is de geweldigste ontdekking van de eeuw — en ik krijg er een, binnen een paar manen!’

‘Gij? Zo’n ding?’

‘Ja. Het komt in het kleine kamertje dat ik tegen de achterkant van mijn huis gebouwd heb. Ik geef misschien wel een diner, die avond, en dan laat ik al mijn buren er gebruik van maken.’

‘Dat is inderdaad wonderbaarlijk: — en gij zijt edelmoedig.’

‘Dat vind ik ook.’

‘Maar — wat die geuren betreft? …’

‘Die worden veroorzaakt door de emmers met de produkten die ik bewaar met ’t oog op de installatie van dat ding.’