‘Waarom?’
‘Ik heb liever op mijn karmische staat van dienst vermeld staan dat dat ding acht dagen geleden al voor die produkten werd gebruikt in plaats van pas over verscheidene manen. Dat toont hoe progressief ik ben.’
‘Nu zie ik pas de wijsheid in uw handelwijze, Vama. Ik wil het niet doen voorkomen alsof wij een man in de weg zouden staan, die zichzelf wenst te verbeteren. Vergeef me als ik die indruk maakte.’
‘U is vergeven.’
‘Uw buren houden van u, ook mét die geuren. Wanneer gij een hogere staat hebt bereikt, wil u dit dan herinneren.’
‘Natuurlijk.’
‘Een dergelijke vooruitgang moet wel kostbaar zijn.’
‘Nogal.’
‘Waarde Vama, wij zullen behagen scheppen in de atmosfeer, met al zijn prikkelende voortekenen.’
‘Dit is pas mijn tweede leven, waarde Kabada, maar ik voel reeds dat het lot mij aanraakt.’
‘Ik eveneens. De winden van de tijd veranderen en brengen de mensheid vele wonderlijke zaken. De goden mogen u behoeden.’
‘U eveneens. Maar vergeet de zegening van de Verlichte niet, die mijn achterneef Vasoe opnam in zijn purperen woud.’
‘Hoe zou ik? Mahasamatman was eveneens een god. Sommigen zeggen Visjnoe.’
‘Zij liegen. Hij was de Boeddha.’
‘Tel dan zijn zegeningen.’
‘Uitstekend. Goedendag, Kabada.’
‘Goedendag, achtenswaardige!’
Yama en Kali gingen de Hemel binnen. Zij daalden neer in de Hemelse Stad op de rug van de Garoeda. In gezelschap van Visjnoe betraden zij de Stad. Zij pauzeerden nergens, maar gingen rechtstreeks naar het Paviljoen van Brahma.
In de Tuin der Vreugden ontmoetten zij Sjiva en Ganesja.
‘Luister, Dood en Vernietiging,’ zei Ganesja, ‘Brahma is dood en slechts wij vijven weten ervan.’
‘Hoe is dat gekomen?’ vroeg Yama.
‘Het ziet ernaar uit dat hij vergiftigd werd.’
‘Is er een lijkschouwing gehouden?’
‘Nee.’
‘Dan zal ik die verrichten.’
‘Goed. Maar nu een veel ernstiger zaak.’
‘Zijn opvolger.’
‘Ja. De Hemel kan niet buiten Brahma.’
‘Precies… Kali, zeg eens, zou je willen overwegen Brahma te worden van het gouden zadel en de zilveren sporen?’
‘Ik weet het niet…’
‘Denk er dan over na, en vlug. Jij komt er het meeste voor in aanmerking.’
‘En heer Agni?’
‘Staat niet zo hoog op de lijst. Hij maakt niet de indruk dat hij een even goede anti-Progressivist is als mevrouw Kali.’
‘Dat begrijp ik.’
‘Ik ook.’
‘Hij is een goede god, maar geen grote.’
‘Ja. Wie zou Brahma vermoord hebben?’
‘Geen idee. Weet jij het?’
‘Nog niet.’
‘Maar kom je erachter, Heer Yama?’
‘Ja, met mijn Aspect.’
‘Jullie willen misschien beraadslagen.’
‘Ja.’
‘Dan laten we jullie nu alleen. Over een uur dineren we met elkaar in het Paviljoen.’
‘Ja.’
‘Ja.’
‘Tot straks …’ Tot straks.’
‘Tot straks.’
‘Vrouwe?’
‘Ja?’
‘Wanneer een lichaam verandert, zijn we automatisch gescheiden, tenzij er een verlengingscontract wordt getekend.’
‘Ja.’
‘Brahma moet een man zijn.’
‘Weiger het.’
‘Mijn Heer …’
‘Je aarzelt?’
‘Het is allemaal zo plotseling, Yama …’
‘Wil je het werkelijk in overweging nemen?’
‘Dat moet ik wel.’
‘Kali, je doet me verdriet.’
‘Dat was mijn bedoeling niet.’
‘En ik smeek je, weiger het aanbod.’
‘Ik ben een godin van mezelf en daarnaast ben ik jouw vrouw, Heer Yama.’
‘Wat bedoel je daarme?’
‘Dat ik mijn eigen beslissingen neem.’
‘Als je het aanneemt, Kali, dan is alles uit tussen ons.’
‘Dat is duidelijk.’
‘In de naam van de Rishi’s (Wijzen) wat is Progressivisme anders dan een storm in een glas water? Waarom zijn ze daar plotseling zo tegen?’
‘Waarschijnlijk hebben ze er behoefte aan ergens tegen te zijn.’
‘Waarom wil je de leiding op je nemen?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Tenzij je een speciale reden hebt om anti-Progressivistisch te zijn, liefste.’
‘Dat weet ik niet.’
‘Ik ben als god nog maar jong, maar ik heb horen zeggen dat de held waarmee jij uitreed in het begin van de wereld — Kalkin — dezelfde was als degene die Sam genoemd werd. Als je reden had je vroegere Heer te haten, en Sam werkelijk dezelfde was, dan kan ik me natuurlijk voorstellen waarom ze jou tegen hem te hulp roepen. Zou dat waar kunnen zijn?’
‘Misschien.’
‘Als je van me houdt — en je bent mijn vrouw — laat dan een ander Brahma worden.’
‘Yama …’
‘Ze willen binnen een uur je antwoord.’
‘Dat kan.’
‘Wat zal het zijn?’
‘Het spijt me, Yama . . .’
Yama vertrok vóór etenstijd uit de Tuin der Vreugde. Dit kan een ongeoorloofde schending der etiquette betekenen, maar van alle goden was Yama het minst tot discipline geneigd en wist dit ook van zichzelf. Hij wist ook waarom. Dus hij verliet de Tuin der Vreugde en reisde naar de plaats waar de Hemel ophoudt.
Hij bleef die dag en die nacht op Wereldeinde en werd door niemand gestoord. Hij verbleef enige tijd in elk van de vijf kamers van het Paviljoen van de Stilte. In de ochtend keerde hij terug naar de Hemelse Stad. Daar hoorde hij van de dood van Sjiva. Zijn drietand had weer een gat in de koepel gebrand, maar zijn hersens waren ingeslagen met een stomp voorwerp, dat nog niet gevonden was. Yama ging naar zijn vriend Koebera.
‘Ganesja, Visjnoe en de nieuwe Brahma hebben Agni al benaderd om de plaats van de Vernietiger in te nemen,’ zei Koebera. ‘Ik denk wel dat hij het aanneemt.’
‘Prachtig, voor Agni,’ zei Yama. ‘Wie heeft God gedood?’
‘Daar heb ik lang over nagedacht,’ zei Koebera. ‘Ik geloof dat het in het geval van Brahma iemand geweest moet zijn die hij goed genoeg kende om samen iets te drinken en in het geval van Sjiva iemand die hij wel kende, maar die hem toch verraste. Een andere verklaring heb ik niet.’
‘Dezelfde persoon?’
‘Daar zou ik wat onder durven verwedden.’
‘Kan het deel uitmaken van een komplot van Progressivisten?’
‘Dat kan ik moeilijk geloven. De sympathisanten met het Progressivisme hebben geen echte organisatie. Progressivisme bestaat na zijn terugkeer in de Hemel nog te kort. Misschien een kliek. Hoogstwaarschijnlijk heeft éen enkele persoon het gedaan, zonder helpers.’
‘Wat zouden er verder nog voor redenen kunnen zijn?’
‘Een vendetta. Of de een of andere lage godheid die erop uit is hogerop te komen. Waarom doodt iemand een ander?’
‘Denk je soms aan iemand in het bijzonder?’
‘Yama, het grootste probleem is het elimineren van verdachten, niet het zoeken ernaar. Is het onderzoek aan jou opgedragen?’
‘Ik weet het niet meer. Ik denk van wel. Maar ik zal ontdekken wie het gedaan heeft, waar hij zich ook bevindt, en hem vermoorden.’
‘Waarom?’
‘Ik moet iets doen, ik moet iemand …’
‘Doden?’
‘Ja.’
‘Het spijt me, m’n vriend.’
‘Mij ook. Maar het is mijn privilege en ik wil dat nu eenmaal.’
‘Ik wou dat je helemaal niets over de zaak tegen me gezegd had. Het is kennelijk strikt vertrouwelijk.’
‘Ik zal het niemand vertellen als jij het ook niet doet.’
‘Ik verzeker je dat ik zal zwijgen.’
‘En je weet dat ik op de karmische sporen pas, met ’t oog op het psycho-onderzoek.’
‘Daarom ben ik erover begonnen, en ik heb er ook met Sjiva over gesproken. Het zij zo.’