Выбрать главу

‘Ik kijk naar de vlammen die je ware wezen uitmaken, niet naar het vlees dat het verbergt. Dat weet je.’

‘Ik dacht dat je dood was.’

‘Dat scheelde ook niet veel. Die twee drinken inderdaad met hun ogen iemands leven op! Zelfs het leven van iemand als ik.’

‘Dat heb ik je toch gezegd. Heb je je legioenen meegebracht?’

‘Ja, ik heb mijn legioenen meegebracht.’

‘Mooi zo. De goden gaan deze plaats aanvallen.’

‘Ik weet het. Ik heb vele malen de Hemel boven op zijn ijsberg bezocht, en mijn spionnen zijn daar nog. Zodoende weet ik dat ze zich gereed maken om hierheen te komen. Ze hebben ook mensen uitgenodigd aan de strijd deel te nemen. Hoewel ze niet geloven dat ze menselijke hulp nodig zullen hebben, voelen ze er alles voor hen aan de vernietiging van de stad Keenset te laten deelnemen.’

‘Dat is begrijpelijk,’ zei Sam en staarde in de grote werveling van gele vlammen. ‘Wat heb je nog meer voor nieuws?’

‘De Man in het Rood komt ook.’

‘Dat was te verwachten.’

‘Hij gaat zijn dood tegemoet. Ik moet hem verslaan.’

‘Hij gebruikt een demonenwerend middel.’

‘Daar vind ik wel iets op om dat buiten werking te stellen, of anders dood ik hem van een afstand. Ik verwacht hem tegen het vallen van de avond.’

‘Hoe komt hij?’

‘In een vliegtuig — niet zo’n grote als de donderwagen die we eens probeerden te stelen, maar wel erg snel. Ik kon hem niet tijdens de vlucht aanvallen.’

‘Komt hij alleen?’

‘Ja — behalve dan de machines.’

‘Machines?’

‘Ja. Zijn vliegtuig zit vol met vreemde machinerieën.’

‘Dat belooft niet veel goeds.’

De toren nam een oranje kleur aan.

‘Maar er komen ook anderen.’

‘En je zei dat hij alleen kwam.’

‘Dat is zo.’

‘Zeg me dan wat je werkelijk bedoelt.’

‘De anderen komen niet uit de Hemel.’

‘Waar dan wel vandaan?’

‘Ik heb veel gereisd sinds jouw vertrek naar de Hemel. Ik ben kriskras de wereld doorgetrokken op zoek naar bondgenoten onder degenen die de Goden van de Stad eveneens haten. Tussen twee haakjes, in je laatste incarnatie heb ik serieus geprobeerd je van de katten van Kaniboerrha te redden.’

‘Dat weet ik.’

‘De goden zijn sterk, sterker dan ze ooit waren.’

‘Maar wie komen ons dan te hulp?’

‘Heer Nirriti de Zwarte, die alles haat, haat de Goden van de Stad het meest van al. Hij stuurt een duizendtal niet-levenden om in de vlakten bij de Vedra te vechten. Hij zei dat wij Rakasha’s na de slag een keus mogen maken uit de nog overgebleven lichamen van de geestlozen die hij heeft geschapen.’

‘Ik ben niet dol op de hulp van de Zwarte, maar in mijn situatie blijft me niet veel keus over. Wanneer komen ze?’

‘Vannacht. Maar Dalissa komt eerder. Ik voel haar zelfs nu al naderen.’

‘Dalissa? Die …?’

‘De laatste van de Moeders van de Verschrikkelijke Gloed. Zij alleen is naar de diepten ontkomen toen Doerga en Heer Kalkin naar de koepel bij de zee reden. Al haar eieren werden vernield en ze kan geen nieuwe meer leggen, maar in haar lichaam draagt ze de brandende macht van de zeegloed met zich mee.’

‘En je denkt dat zij mij zal helpen?’

‘Geen ander. Ze is de laatste van haar soort. Ze biedt alleen hulp aan een gelijke.’

‘Maar je moet weten dat degene die bekend stond als Doerga, nu het lichaam van Brahma heeft, onze voornaamste vijand.’

‘Ja, en daardoor nemen jullie allebei een leidende functie in. Ze had misschien de andere kant gekozen als Kali vrouw gebleven was. Maar nu heeft ze zich blootgegeven. Ze liet op jou haar keuze vallen.’

‘Daarmee is de stand weer gelijk.’

‘De Rakasha’s drijven op dit ogenblik olifanten, hippomanders en grote katten te zamen om tegen onze vijanden in te zetten.’

‘Goed.’

‘En ze roepen de vuurgeesten op.’

‘Uitstekend.’

‘Dalissa is nu vlakbij. Ze wacht op de bodem van de rivier en komt boven zodra we haar nodig hebben.’

‘Doe haar mijn groeten,’ zei Sam. Hij draaide zich om en ging zijn tent binnen.

‘Dat zal ik doen.’

Hij liet de flap achter zich neervallen.

Toen de God van de Dood omlaagkwam uit de lucht en neerstreek op de vlakte bij de Vedra, besprong Taraka de Rakasha hem in de vorm van een grote kat uit Kaniboerrha.

Maar hij werd onmiddellijk teruggeworpen. Yama was nog omgeven door het demonenwerend middel en Taraka kon hem daardoor niet benaderen.

De Rakasha sprong weg, verliet het kattelichaam ‘dat hij had aangenomen en werd een wervelwind van zilveren stofjes. ‘Dodengod!’ het woord spatte uiteen in Yama’s hoofd. ‘Her inner je je de Hellebron?’

Onmiddellijk daarop werden rotsen en stenen en zand in de wervelwind opgezogen en door de lucht naar Yama gesmeten, die met een zwaai van zijn mantel zijn ogen beschermde, maar zich verder niet bewoog. Na een poosje stierf het geweld weg.

Yama had zich niet bewogen. De grond om hem heen was bezaaid met puin, maar vlak in zijn buurt lag niets. Yama liet zijn mantel zakken en keek naar de wervelwind. ‘Wat is dat voor toverij?’ klonken de woorden. ‘Hoe komt het dat je nog overeind staat?’

Yama bleef Taraka aanstaren. ‘Hoe komt het dat je nog kunt wervelen?’ vroeg hij.

‘Ik ben de grootste onder de Rakasha’s. Ik heb je doodsblik al eerder weerstaan.’

‘En ik ben de grootste onder de goden. Ik heb in de Hellebron je hele legioen weerstaan.’

‘Je bent een lakei van Trimoerti.’

‘Je hebt het mis. Ik ben hierheen gekomen om tegen de Hemel te strijden, in naam van het Progressivisme. Groot is mijn haat en ik heb wapens meegebracht om tegen Trimoerti te gebruiken.’

‘Dan geloof ik dat ik me het genoegen moet ontzeggen onze strijd op het ogenblik voort te zetten .. ’

‘Dat lijkt me wel aan te bevelen!’

‘En je wilt zeker naar onze leider gebracht worden?’

‘Ik vind zelf de weg wel.’

‘Tot ziens dan, Heer Yama …’

‘Goedendag, Rakasha.’

Taraka schoot als een brandende pijl de lucht in en verdween uit het zicht.

Sommigen beweren dat Yama zijn besluit genomen had toen hij daar in de grote vogelkooi stond, te midden van duisternis en vogelvuil. Anderen beweren dat hij kort daar op Koebera’s redenering tot de zijne maakte, met behulp van de bandopnamen in de Grote Hal van de Dood. Hoe het ook zij, toen hij de tent op de vlakte bij de Vedra binnenging, begroette hij de man daarbinnen met de naam Sam. Die man legde zijn hand op zijn zwaard en keek hem aan.

‘Dood, je gaat voor in de strijd,’ zei hij.

‘Er heeft een verandering plaatsgehad,’ antwoordde Yama.

‘Wat voor verandering?’

‘Verandering van positie. Ik ben hier om me tegen de wil van de Hemel te verzetten.’

‘Hoe?’

‘Te vuur en te zwaard!’

‘Waarom die verandering?’

‘In de Hemel vinden echtscheidingen plaats. En er is bedrog. En schande. De dame is te ver gegaan en ik weet nu waarom, Heer Kalkin. Ik omhels jouw Progressivisme niet en ik verwerp het ook niet. Het belangrijke punt voor mij is dat het de enige macht in de wereld vertegenwoordigt die zich tegen de Hemel verzet. Als je daar geen bezwaar tegen hebt en mijn zwaard wilt aanvaarden, schaar ik me aan jouw zijde.’

‘Ik aanvaard je zwaard, heer Yama.’

‘Ik zal het trekken tegen iedereen van de Hemelse horde, behalve tegen Brahma zelf die ik niet het hoofd zal bieden.’

‘Aangenomen.’

‘Vergun me dan je wagenmenner te zijn.’

‘Graag, als ik een strijdwagen had.’