Выбрать главу

De strijdwagen met de vlijmscherpe randen, gereden door Dood, sneed door de vijand als een vlam door een veld. Projectielen en speren weken midden in de lucht scherp af van hun baan, voordat zij de wagen of de inzittenden konden raken. Donkere vuren dansten in de ogen van Dood toen hij de twee ringen greep waarmee hij de koers van de wagen bepaalde.

Steeds weer reed hij meedogenloos op de vijand in, terwijl Sams lans als de tong van een slang uitschoot wanneer zij door de gelederen reden. Ergens klonk het signaal voor een terugtocht. Maar er waren slechts weinigen die aan de oproep gehoor gaven. ‘Wrijf je ogen uit, Siddhartha,’ zei Dood, ‘en roep een nieuwe formatie op. Het is tijd de aanval te forceren. Manjoesri van het Zwaard moet het sein tot de aanval geven.’

‘Ja, Dood, ik weet het.’

‘We hebben het veld in onze macht, maar niet de dag. De goden kijkën toe en schatten onze kracht.’ Sam hief zijn lans ten teken en opnieuw kwamen de troepen in beweging. Toen heerste er weer een stilte. Plotseling was er geen wind meer, geen geluid. De lucht was blauw. De grond was een grijsgroene platgetrapte vlakte. In de verte hing trillend een stofgordijn.

Sam overzag de gelederen, hief zijn lans naar voren. Op dat ogenblik klonk een donderslag.

‘De goden komen het slagveld op,’ zei Dood die naar boven keek.

De donderwagen passeerde boven hun hoofd. Maar er daalde geen regen of vernietiging neer. ‘Hoe komt het dat we nog in leven zijn?’ vroeg Sam.

‘Ik geloof dat ze ons liever een veel smadelijker nederlaag bereiden. Ze kunnen er ook voor terugschrikken om hun donderwagen tegen diens schepper te gebruiken — en terecht.’

‘In dat geval…’ zei Sam, en hij gaf zijn troepen het signaal voor de aanval. De wagen bracht hem voorwaarts. Achter hem volgden de strijdkrachten van Keenset. Zij achterhaalden de uitvallers. Zij vernietigden de wacht die probeerde hen tegen te houden. Te midden van een regen van pijlen braken zij door de boogschutterslinie heen.

Toen stonden zij tegenover de kern: de heilige kruisvaarders die gezworen hadden de stad Keenset met de grond gelijk te maken. Het hoornsignaal van de Hemel klonk. De gelederen van vijandige menselijke krijgers weken uiteen. De vijftig halfgoden reden naar voren.

Sam hief zijn lans. ‘Siddhartha,’ zei Dood, ‘Heer Kalkin werd nooit verslagen in de strijd.’

‘Dat weet ik.’

‘Ik heb de Talisman van de Dwinger bij me. De gordel die vernietigd werd op de brandstapel op Wereldeinde was imitatie. Ik heb het origineel bewaard om het te bestuderen. Maar daar heb ik de kans niet voor gekregen. Blijf even staan, dan doe ik hem je om.’

Sam hief zijn armen op en Dood gespte de gordel van schelpen om zijn middel. Toen beduidde hij de strijdkrachten van Keenset halt te houden. Dood reed hem naar voren, alleen, om de halfgoden te ontmoeten.

Rond de hoofden van enkelen speelde de nimbus van een beginnend aspect. Anderen droegen vreemde wapenen om daarin hun vreemde attributen te concentreren. Vuur kwam omlaag en lekte aan de wagen. Winden geselden hem. Donderslagen beukten hen. Sam maakte een gebaar met zijn lans en drie van zijn tegenstanders wankelden en vielen van hun hippomanders.

Toen stuurde Dood zijn wagen midden in hun gelederen. De randen zijn messcherp en de snelheid driemaal zo groot als die van een paard en tweemaal als die van een hippomander.

Ze doken een mist in, een mist gekleurd door bloed. Zware projectielen werden op hem afgevuurd en verdwenen naar deze of gene kant. Ultrasonische kreten teisterden zijn oren, maar konden gedeeltelijk afgezwakt worden. Zonder een spier te vertrekken hief Sam zijn lans hoog boven zijn hoofd. Even vertrok zijn gezicht in plotselinge woede en de bliksem sprong van zijn voorhoofd. Hippomanders en ruiters verbrandden en schrompelden in elkaar. De stank van verkoold vlees drong in zijn neus. Hij lachte en Dood zwenkte de wagen voor een nieuwe aanval. ‘Zien jullie me?’ schreeuwde Sam naar de hemel. ‘Pas dan op! En kijk uit! Jullie hebben een grote fout gemaakt!’

‘Hou je mond,’ zei Dood. ‘Je praat te vroeg! Bespot geen god voordat hij dood is!’

En de wagen zwenkte opnieuw door de gelederen van halfgoden en geen van hen kon hem raken. Trompetgeschal vulde de lucht. Het heilige leger snelde zijn voorvechters te hulp.

De strijders van Keenset trokken op om hen aan te vallen. Sam stond rechtop in de wagen en rondom hem vielen de projectielen neer, zonder hem te raken. Dood reed hem door de gelederen van de vijand, als een wig, als een rapier. Hij zong en zijn lans was als de tong van een sissende slang, die flitsend uitschoot. De Talisman gloeide rond zijn middel.

‘We grijpen hen!’ zei hij.

‘Er zijn alleen halfgoden en mensen op het slagveld,’ zei Dood. ‘Ze stellen nog steeds onze kracht op de proef, slechts weinigen kunnen zich de volle kracht van Kalkin herinneren.’

‘De volle kracht van Kalkin?’ vroeg Sam. ‘Die is nog nooit losgebarsten, Dood. In al de eeuwen van de wereld niet. Laat ze maar opkomen en de hemelen zullen wenen over hun lijken en de Vedra rood van bloed zijn … Horen jullie me? Horen jullie me, goden? Kom op! Ik daag jullie uit, hier op dit slagveld! Meet je krachten met mij!’

‘Nee,’ zei Dood. ‘Nog niet!’

Boven hen ging de donderwagen weer voorbij. Sam hief zijn lans en een hels vuurwerk spatte om het passerende voertuig uiteen.

‘Je had hun niet moeten laten merken dat je dat kunt! Nog niet!’

Toen drong door het geraas van de slag de stem van Taraka tot hem door.

‘Ze trekken naar de rivier, Dwinger! En een andere groep valt de poorten van de stad aan!’

‘Zeg Dalissa dan dat ze naar boven komt en de Vedra moet laten zieden door de kracht van de Gloed! En neem jij je Rakasha’s mee naar de poorten van Keenset en vernietig de indringer!’

‘Tot je dienst, Dwinger!’ en Taraka was verdwenen. Een verblindende lichtstraal schoot uit de donderwagen en sneed door de gelederen van de verdedigers. ‘Het is zover,’ zei Dood en hij zwaaide met zijn mantel. Helemaal achteraan richtte Vrouwe Ratri zich op in de stijgbeugels van haar rijdier, de zwarte merrie. Ze hief de zwarte sluier die ze over haar wapenrusting droeg. Van beide zijden klonken kreten toen de zon zijn aangezicht bedekte en de duisternis over het veld neerdaalde. De lichtstraal verdween van onder de donderwagen, niets brandde meer.

Slechts een zwak fosforesceren, zonder duidelijke oorsprong, bleef om hen heen. Dit geschiedde toen Heer Mara het veld opzwenkte in zijn veelkleurige wolkenwagen, getrokken door paarden die stromen dampend bloed uitbraakten.

Sam reed hem tegemoet, maar een grote groep krijgers kwam tussenbeide en voor ze zich een weg hadden kunnen banen, was Mara al het veld overgestoken, iedereen neermaaiend die hem in de weg stond.

Sam hief zijn lans en fronste zijn voorhoofd, maar zijn doel werd in nevel gehuld en vaag en de bliksemschichten vielen achter of naast hem neer.

Toen begon er op een afstand, in de rivier, een zacht licht te schijnen. Het klopte warm en iets als een tentakel scheen een ogenblik boven het wateroppervlakte zweven. Uit de stad klonk het geluid van strijdgewoel. De lucht was vol demonen. De grond scheen zich te bewegen onder de voeten van de legers.

Sam hief zijn lans, een lichtstraal zigzagde naar de hemel en liet nog een twaalftal ter aarde storten.

Nog meer beesten gromden, hijgden en jankten. Zij renden door de gelederen van vriend en vijand en doodden aanhangers van beide kanten.

De zombies bleven moorden, opgezwiept door de donkere wachtmeesters en aanhoudend tromgeroffel en vuurgeesten klemden zich aan de borst van de lijken vast alsof zij zich aan hen voedden.

‘We hebben de halfgoden verslagen,’ zei Sam. ‘Laten we het nu met Heer Mara proberen.’