Выбрать главу

Sam stond op de hoogste toren van de Tempel en keek neer op de overwonnen stad.

‘Ik heb je niet kunnen redden, Keenset,’ zei hij. ‘Ik heb het geprobeerd, maar het is me niet gelukt.’

Ver beneden hem, op straat, spande Roedra zijn boog.

Toen Sam hem zag, hief hij zijn lans.

De bliksem trof Roedra en de pijl spatte uiteen.

Toen de rook opgetrokken was, zag men op de plaats waar Roedra gestaan had een krater midden in een verkoold stuk grond.

Verderop verscheen Heer Vayoe op een dak en riep de winden op om de vuren aan te wakkeren. Sam hief nogmaals zijn lans, maar toen stonden er twaalf Vayoe’s op twaalf daken.

‘Mara!’ zei Sam. ‘Vertoon jezelf, Dromer! Als je tenminste durft.’

Er klonk gelach, overal om hem heen.

‘Als ik klaar ben, Kalkin,’ klonk de stem uit de rokerige lucht, ‘dan durf ik. Maar de keuze is aan mij… Ben je niet duizelig? Wat zou er gebeuren als je naar beneden sprong? Zouden de Rakasha’s je opvangen? Zouden je demonen je redden?’

Bliksemstralen troffen alle gebouwen in de buurt van de Tempel, maar boven het geluid uit klonk het gelach van Mara. Het stierf weg in de verte, terwijl nieuwe vuren knetterden.

Sam ging zitten en keek naar de brandende stad. De geluiden van het gevecht stierven weg. Er waren nog slechts vlammen.

Hij voelde een stekende pijn in zijn hoofd, die weer weg trok. Toen kwam het opnieuw en nu bleef het. Toen teisterde het zijn hele lichaam en hij schreeuwde het uit. Brahma, Vayoe, Mara en vier halfgoden stonden beneden in de straat.

Hij probeerde zijn lans op te heffen, maar zijn hand trilde zo, dat hij hem liet vallen. Kletterend viel hij op de stenen en was verdwenen. De scepter, die een schedel en een wiel was, werd op hem gericht.

‘Kom naar beneden, Sam!’ zei Brahma, en zwaaide met de scepter, zodat de brandende pijnen zich verplaatsten. ‘Jij en Ratri zijn de enige overlevenden. Jij bent de laatste! Geef je over!’

Hij strompelde overeind en greep met zijn handen zijn stralende gordel. Hij wankelde en zei met opeengeklemde tanden:

‘Goed dan! Ik kom omlaag, maar als een bom in jullie midden!’

Maar toen werd de lucht verduisterd, verlicht, verduisterd. Een geweldige kreet steeg op boven het geluid van de vlammen.

‘Dat is Garoeda!’ zei Mara. ‘Waarom komt Visjnoe nu?’

‘Garoeda werd gestolen! Heb je dat vergeten?’ De grote vogel dook op de brandende stad, als een reusachtige feniks naar zijn in vlammen staande nest. Sam keek omhoog en zag hoe de kap plotseling over Garoeda’s ogen viel. De Vogel klapwiekte, viel toen loodrecht neer in de richting van de goden die voor de Tempel stonden.

‘Rood!’ schreeuwde Mara. ‘De ruiter! Hij draagt rood!’ Brahma zwaaide met de krijsende scepter. Hij richtte hem met beide handen op de kop van de neerduikende Vogel. Mara maakte een gebaar en Garoeda’s vleugels schenen vlam te vatten. Vayoe hief beide armen en een wind als een orkaan besprong het rijdier van Visjnoe, wiens snavel strijdwagens verplettert. Nog eens krijste hij en sloeg zijn vleugels uit om zijn afdaling af te remmen. De Rakasha’s zwermden rond zijn kop en sloegen en trapten hem en dwongen hem te dalen.

Hij vloog langzamer, langzamer, maar kon niet stoppen. De goden verspreidden zich. Garoeda sloeg tegen de grond en de grond beefde. Tussen de rugveren kwam Yama te voorschijn met zijn zwaard in de hand. Hij deed drie stappen en viel op de grond. Mara kwam uit een ruïne te voorschijn en sloeg tweemaal met de zijkant van zijn hand achter in zijn nek.

Sam sprong op, voordat de tweede slag viel, maar hij kwam niet op tijd op de grond. De scepter krijste weer en alles om hem heen begon te draaien. Hij probeerde zijn val te breken. Hij minderde vaart. De grond was vijftien meter onder hem — tien — vijf … Van de grond steeg een bloedig waas op, toen werd alles zwart.

‘Heer Kalkin is eindelijk verslagen,’ zei iemand zacht.

Brahma, Mara en twee halfgoden, genaamd Bora en Tikan, waren de enige overgeblevenen om Sam en Yama uit de stervende stad Keenset bij de rivier Vedra weg te dragen. Vrouwe Ratri liep voor hen uit, met een strop om haar hals.

Ze brachten Sam en Yama naar de donderwagen die nog zwaarder beschadigd was dan toen zij hem verlieten, een groot gat gaapte in de rechterflank en een gedeelte van de staart ontbrak. Zij sloegen hun gevangenen in de boeien, ontnamen de Bedwinger de Talisman en Dood de rode mantel. Toen stuurden zij een boodschap naar de Hemel en na enige tijd kwamen er luchtgondels om hen naar de Hemelse Stad terug te brengen.

‘We hebben overwonnen,’ zei Brahma. ‘Keenset bestaat niet meer.’

‘Een dure overwinning, vind ik,’ zei Mara. ‘Maar we hebben gewonnen!’

‘En de Zwarte beweegt alweer.’

‘Hij wilde alleen onze kracht beproeven.’

‘Wat moet hij er wel van denken? We hebben een heel leger verloren. En zelfs goden zijn vandaag gestorven.’

‘We hebben gestreden tegen Dood, de Rakasha’s, Kalkin, Nacht en de Moeder van de Gloed. Nirriti zal zijn hand niet. meer tegen ons opheffen, niet na een dergelijke overwinning.’

‘Machtig is Brahma,’ zei Mara en draaide zich om. De Heren van Karma werden bijeengeroepen om over de gevangenen te oordelen. Vrouwe Ratri werd uit de Stad verbannen en veroordeeld om als een sterveling door de wereld te zwerven en steeds te worden gereïncarneerd in lichamen van middelbare leeftijd zonder het minste vrouwelijke schoon, lichamen die niet de volle kracht van haar Aspect of Attribuut konden dragen. Ze werd zo genadig behandeld omdat men van oordeel was dat zij slechts bij toeval medeplichtig was en door Koebera, die zij vertrouwd had, was misleid.

Toen zij Heer Yama ter berechting lieten halen, werd hij dood in zijn cel gevonden. In zijn tulband had een klein metalen doosje verstopt gezeten. Dat doosje was ontploft. De Heren van Karma lieten een lijkschouwing houden en beraadslaagden.

‘Waarom heeft hij geen vergif genomen als hij wenste te sterven?’ vroeg Brahma. ‘Het is toch gemakkelijker een pil te verbergen dan een doosje.’

‘Misschien,’ zei een van de Heren van Karma, ‘had hij er gens in de wereld nog een ander lichaam en heeft hij geprobeerd daarheen radiografisch te verhuizen met behulp van dit toestel dat zichzelf na gebruik vernietigde.’

‘Is dat mogelijk?’

‘Nee, natuurlijk niet. De apparatuur voor een reïncarnatie is daarvoor veel te groot en te gecompliceerd. Maar Yama pochte altijd dat hij alles kon. Hij heeft eens geprobeerd me ervan te overtuigen dat hij zo’n instrument kon maken. Maar er moet tussen de twee lichamen direct contact zijn met behulp van vele leidingen en kabels. En een instrument van zo geringe omvang kan onmogelijk voldoende kracht hebben opgewekt.’

‘Wie heeft voor jou de psychotest geconstrueerd?’ vroeg Brahma.

‘Heer Yama.’

‘En voor Sjiva, de donderwagen? En voor Agni de vuurstaf? En voor Roedra zijn verschrikkelijke boog? De Drietand? De Schitterende Speer?’

‘Yama.’

‘Dan zou ik je willen meedelen dat op ongeveer hetzelfde ogenblik dat dit kleine doosje gebruikt moet zijn, een grote generator in de Grote Hal van de Dood schijnbaar vanzelf in werking kwam. Hij liep iets minder dan vijf minuten en schakelde zichzelf toen weer uit.’

‘Radiografische krachtoverbrenging?’ Brahma haalde zijn schouders op. ‘Het wordt tijd Sam te veroordelen.’

Zo geschiedde het. En daar hij al eens eerder zonder veel effect was gestorven, werd besloten hem niet ter dood te veroordelen.

Dienovereenkomstig werd hij gereïncarneerd, maar niet naar een ander lichaam. Er werd een radiotoren opgericht, Sam werd onder narcose gebracht, overdrachtkabels werden op de juiste manier bevestigd, maar naar geen ander lichaam: zij werden bevestigd aan de omvormer van de toren. Zijn atman werd door de geopende koepel geprojecteerd op de grote magnetische wolk die de gehele planeet omcirkelde en die de Brug der Goden genoemd werd. Toen kreeg hij de unieke onderscheiding van een tweede begrafenis in de Hemel. Heer Yama werd voor het eerst begraven, maar toen Brahma de rook van de brandstapel zag opstijgen, vroeg hij zich af waar Yama in werkelijkheid was. ‘De Boeddha is naar het Nirwana gegaan,’ zei Brahma. ‘Preekt dat in de Tempels! Zingt het in de straten!