Выбрать главу

‘Dank je. Heb je een bepaald plan?’

‘Nog niet. Ik heb meer inlichtingen nodig over de troepen sterkte binnen de Stad. Heeft de Hemel de laatste jaren zijn kracht nog gedemonstreerd?’

‘Nee.’

‘Was er maar een manier om ze op de proef te stellen, zonder daar zelf de hand in te hebben . .. misschien de Rakasha’s …’

‘Nee, Sam. Ik vertrouw ze niet.’

‘Ik ook niet. Maar soms kan je wat met hen ondernemen.’

‘Zoals je je met hen hebt ingelaten in de Hellebron en Palamaidsu?’

‘Een-nul. Misschien heb je gelijk. Ik moet er nog eens over denken. Maar ik pieker nog steeds over Nirriti. Hoe staat het met de Zwarte?’

‘In de afgelopen jaren heeft hij de controle over de zeeën gekregen. Volgens de geruchten breiden zijn legioenen zich uit en bouwt hij aan oorlogsmachines. Maar ik heb je al eens mijn vrees op dat gebied kenbaar gemaakt. Laten we zover mogelijk bij Nirriti uit de buurt blijven.

Hij heeft slechts éen ding met ons gemeen: het verlangen de Hemel ten val te brengen.

Daar hij noch progressivist, noch deïcraat is, zou hij als hij daarin slaagt, een Duistere Eeuw inluiden, die nog erger is dan de periode die we nu gaan af sluiten. De beste gedragslijn is misschien wel een strijd uit lokken tussen Nirriti en de Goden van de Stad, ons achteraf houden en dan de overwinnaar aanvallen.’

‘Misschien heb je gelijk, Yama. Maar hoe doen we dat?’

‘Het is wellicht niet eens nodig. Misschien gebeurt het van zelf en al gauw.

Mahartha schrompelt ineen, trekt zich terug van zijn ligging aan zee. Jij bent strateeg, Sam.

Ik ben slechts tacticus. We hebben je teruggehaald, opdat je ons kunt zeggen wat we moeten doen. Denk er alsjeblieft goed over na nu je jezelf weer bent.’

‘Je legt steeds zoveel nadruk op die laatste woorden.’

‘Ja, prediker, want je bent nog niet in de strijd beproefd sedert je terugkeer uit de zaligheid. . . Zeg eens, kan je de Boeddhisten tot vechten brengen?’

‘Misschien, maar dan zou ik een identiteit moeten aannemen die me nu wel erg tegenstaat.’

‘Nou… misschien niet. Maar onthoud het voor het geval we het nodig mochten hebben. En oefen voor alle zekerheid iedere avond voor een spiegel die lezing over esthetica die je in Ratri’s klooster gehouden hebt.’

‘Liever niet.’

‘Ik begrijp het, maar doe het toch maar.’

‘Ik kan beter met een zwaard oefenen. Bezorg me er een, dan zal ik je een lesje geven.’

‘Bravo. Volkomen juist. Zorg dat het een goed lesje is, dan heb je een bekeerling gemaakt.’

‘Laten we dan naar de binnenplaats gaan, dan zal ik je daar verder voorlichten.’

Toen Nirriti in zijn blauwe paleis zijn armen ophief, stegen de raketten op vanaf de dekken van zijn lanceerschepen, in de richting van de stad Mahartha.

Toen zijn zwarte borstpantserplaat werd vastgegespt,vielen de raketten in de stad die begon te branden. Toen hij zijn laarzen aantrok, voer zijn vloot de haven binnen.

Toen zijn zwarte mantel onder zijn kin werd vastgegespt en zijn zwarte stalen helm op zijn hoofd werd gezet, begonnen zijn wachtmeesters onderdeks zacht te trommelen. Toen zijn zwaardgordel om zijn middel werd gehangen, kwamen de ziellozen in de scheepsruimen in beweging. Toen hij zijn handschoenen van leer en staal aantrok, naderde zijn vloot de rede, gedreven door de winden die aan gewakkerd werden door de Rakasha’s. En toen hij zijn jonge hofmeester Olvagga beduidde hem te volgen naar de binnenplaats, klommen de krijgers die nooit spraken aan dek van de schepen en zagen de brandende haven.

Toen de motoren in de donkere luchtgondels aansloegen en de deur voor hen geopend werd, liet het eerste schip het anker vallen.

Toen zij in de gondel stapten, trokken de eerste troepen Mahartha binnen.

Toen zij Mahartha bereikten, was de stad gevallen.

Vogels zongen in het hoge groen van de tuin. Vissen lagen als oude munten op de bodem van de blauwe vijver. De bloeiende bloemen waren hoofdzakelijk rood van kleur en grootbladig; maar hier en daar bloeide een gele dotterbloem in de buurt van de jaden bank met de witte smeedijzeren rugleuning. Zij liet haar linkerhand daarop rusten en keek naar de tegels waarover laarzen in haar richting schuifelden.

‘Heer, dit is een particuliere tuin,’ zei ze. Hij bleef voor de bank staan en keek op haar neer. Hij was gespierd, bruin verbrand, had donkere ogen en baard en zijn gezicht vertoonde geen uitdrukking, tot hij lachte. Hij droeg blauw en leer.

‘Hier komen de gasten nooit,’ voegde ze eraan toe, ‘zij maken gebruik van de tuinen in de andere vleugel van het gebouw. Als u door die poort daar gaat…’

‘Je bent in mijn tuin altijd welkom geweest, Ratri,’ zei hij. ‘Uw…’

‘Koebera.’

‘Heer Koebera Je bent toch niet…’

‘Dik. Ik weet het. Nieuw lichaam en het heeft hard gewerkt. Voor Yama wapens gemaakt en vervoerd …’

‘Wanneer ben je gekomen?’

‘Nu net. Ik heb Krisjna teruggebracht en meteen een lading vuurwerk, zoals granaten en grondmijnen…’

‘Goden Dat is lang geleden …’

‘Ja. Heel lang. Maar je hebt nog steeds recht op een verontschuldiging. Daarom ben ik gekomen. Het heeft me al die jaren al dwarsgezeten. Het spijt me, Ratri, van die nacht, lang geleden, toen ik je hierin betrokken heb. Ik had je Attribuut nodig, dus heb ik ook jou maar ingelijfd. Ik houd er niet van mensen op een dergelijke manier te gebruiken.’

‘Ik was toch van plan de Stad te verlaten, Koebera. Voel je dus maar niet al te schuldig. Maar ik zou wel graag wat knapper zijn dan ik nu ben. Maar dat is niet zo belangrijk.’

‘Ik zal je een ander lichaam bezorgen, Vrouwe.’

‘Dat heeft geen haast, Koebera. Ga alsjeblieft zitten. Hier. Heb je honger? Heb je dorst?’

‘Ja, en ja.’

‘Hier is fruit, en soma. Of heb je liever thee?’

‘Soma graag.’

‘Yama zegt dat Sam hersteld is van zijn heiligheid.’

‘Goed, we krijgen steeds meer behoefte aan hem. Heeft hij al plannen — plannen waarnaar we kunnen handelen?’

‘Dat heeft Yama me niet gezegd. Maar misschien heeft Sam Yama nog niet ingelicht.’

De takken van een boom in de buurt begonnen opeens heftig te bewegen en Tak sprong op de grond. Hij kwam op zijn vier poten terecht. Hij liep over de tegels en kwam naast de bank staan.

‘Door al dat gepraat ben ik wakker geworden,’ gromde hij. ‘Wie is die vent, Ratri?’

‘Heer Koebera, Tak.’

‘Gij zijt… o, wat een verandering’ zei Tak. ‘Hetzelfde kan van jou gezegd worden, Tak van de Archieven. Waarom ben je nog steeds een aap? Yama kan je toch reïncarneren?’

‘Als aap ben ik nuttiger,’ zei Tak. ‘Ik ben een uitstekende spion — veel beter dan een hond. Ik ben sterker dan een man. En wie kan de ene aap van de andere onderscheiden? Ik houd deze vorm tot er geen behoefte meer bestaat aan mijn speciale diensten.’

‘Prijzenswaardig. Is er verder nog nieuws over de bewegingen van Nirriti?’

‘Zijn schepen komen dichter bij de grote havens dan vroeger,’ zei Tak. ‘En ook in grotere getale. Verder weet ik niets. Het ziet ernaar uit dat de goden bang voor hem zijn, want zij vernietigen hem niet.’

‘Ja,’ zei Koebera, ‘want nu is hij een onbekende. Ik ben geneigd te denken dat hij een vergissing van Ganesja is. Hij liet hem ongehinderd de Hemel verlaten en hij mocht alles meenemen wat hij wilde. Ik geloof dat Ganesja de beschikking over iemand wilde hebben die de Hemel vijandig gezind is voor het geval hij die onverwachts nodig mocht hebben. Hij had er in de verste verte geen rekening mee gehouden dat een niet-technicus de uitrusting zo zou gebruiken als Nirriti gedaan heeft en de strijdmacht kon opbouwen die hij nu tot zijn beschikking heeft.’

‘Er zit iets in wat je zegt,’ zei Ratri. ‘Ik heb ook gehoord dat Ganesja vaak zo handelt. Wat zou hij nu doen?’