‘Water?’ vroeg Sam. Hij haalde de stop van zijn veldfles en tilde Nirriti’s hoofd op.
Nirriti keek hem aan, ging met zijn tong over zijn lippen en knikte. Hij liet het water druppelsgewijs in zijn mond lopen.
‘Wie zijt gij?’ vroeg hij. ‘Sam.’
‘Jij? Ben je weer opgestaan?’
‘Dat doet er niet toe,’ zei Sam, ‘ik heb het mezelf niet moeilijk gemaakt.’
De ogen van de Zwarte vulden zich met tranen. ‘Maar dat betekent dat jij overwint,’ hijgde hij. ‘Ik kan niet begrijpen waarom Hij dat heeft toegelaten …’
‘Dit is slechts éen wereld, Renfrew. Wie kan zeggen wat er elders gebeurt? En het is trouwens niet het gevecht dat ik wilde winnen. Dat weet je. Het spijt me voor jou, alles spijt me. Ik ben het met alles eens dat je tegen Yama gezegd hebt. Zo ook de volgelingen van degene die zij de Boeddha noemden. Ik kan me niet goed meer herinneren of ik dat was of iemand anders. Maar ik ben nu van hem heengegaan. Ik word weer een mens en ik zal de mensen de Boeddha in hun hart laten behouden. Wat de bron ook geweest moge zijn, de boodschap was zuiver, geloof me. Dat is de enige reden waarom het wortel schoot en groeide.’ Renfrew nam nog een slok.
‘ “Immers, er is geen goede boom, die slechte vrucht voort brengt,” ’ zei hij. ‘Een wil sterker dan de mijne heeft besloten dat ik in de armen van de Boeddha sterf, dat het deze Weg voor deze wereld moest zijn … Geef mij uw zegen, Gaoetama. Ik sterf nu …’ Sam boog zijn hoofd.
‘ “De wind gaat naar het Zuiden en draait naar het Noorden, aldoor draaiend gaat hij voort en op zijn kringloop keert de wind weer terug. Alle beken stromen naar de zee, nochtans wordt de zee niet vol; naar de plaats waarheen de beken stromen, daarheen stromen zij altijd weer. Wat geweest is, dat zal er zijn, en wat gedaan is, dat zal gedaan worden; er is niets nieuws onder de zon. ” ’ Toen bedekte hij de Zwarte met zijn witte mantel, want hij was gestorven.
Jan Olvegg werd op een draagbaar naar de stad gebracht. Sam liet Koebera en Narada vragen voor overleg naar de Hal van Karma te komen, want het was duidelijk dat Olvegg in zijn tegenwoordige lichaam niet lang meer zou leven.
Toen zij de hal binnenkwamen, struikelde Koebera over de dode man die in de poort lag.
‘Wie …?’ vroeg hij. ‘Een Meester.’
Er lagen nog drie dragers van het gele wiel in de gang die naar de reïncarnatiekamer leidde. Zij droegen allen wapenen. Ze vonden er nog een vlak bij de machine. Een zwaard had hem precies in het midden van zijn gele cirkel getroffen en hij zag er uit als een doelwit dat midden in de roos getroffen was. Zijn mond stond nog open voor de kreet die hij niet meer geslaakt had.
‘Kunnen de stedelingen dit gedaan hebben?’ vroeg Narada. ‘De Meesters zijn in de afgelopen jaren steeds minder populair geworden. Misschien hebben ze geprofiteerd van de verwarring tijdens de slag …’
‘Nee,’ zei Koebera, die het bebloede laken oplichtte dat het lichaam op de operatietafel bedekte, eronder keek en het weer liet zakken. ‘Nee, het waren geen stedelingen.’
‘Wie dan?’
Hij keek weer naar de tafel. ‘Dat is Brahma,’ zei hij. ‘O.’
‘Iemand moet Yama verteld hebben dat hij de machine niet voor een reïncarnatie kon gebruiken.’
‘Waar is Yama dan?’
‘Geen idee. Maar we moeten opschieten als we Olvegg willen redden.’
‘Ja. Vooruit!’
De lange jongeman liep naar het Paleis van Kama en vroeg Heer Koebera te spreken. Hij droeg een lange glinsterende speer over zijn schouder en zolang hij moest wachten, ijsbeerde hij door het vertrek. Koebera kwam de kamer binnen, keek naar de speer, naar de jongelui, en zei éen woord.
‘Ja, het is Tak,’ antwoordde de speerdrager. ‘Nieuwe speer, nieuwe Tak. Het had geen zin dat ik nog langer een aap bleef, vandaar. De tijd voor het vertrek is nabij, ik ben gekomen om je te groeten, jou en Ratri…’
‘Waar ga je heen, Tak?’
‘Ik wil de rest van de wereld zien, Koebera, voordat jouw techniek de romantiek verdrijft.’
‘Die dag is beslist niet nabij, Tak. Ik zou je willen vragen: blijf nog wat. . .’
‘Nee, Koebera. Bedankt, maar kapitein Olvegg wil ook verder. Hij en ik gaan samen.’
‘Waar ga je heen?’
‘Naar het oosten, het westen… wie zal het zeggen? Welke windrichting ook wenkt.. . Zeg eens, Koebera, wie is nu eigenaar van de donderwagen?’
‘Hij was natuurlijk oorspronkelijk van Sjiva. Maar Sjiva bestaat niet meer. Brahma heeft hem lange tijd gebruikt…’
‘Maar Brahma bestaat niet meer. Voor het eerst zit de Hemel zonder — Visjnoe regeert zolang. Dus …’
‘Yama heeft hem gemaakt. Als hij van niemand meer is, dan is hij van hem …’
‘En hij kan hem niet gebruiken,’ eindigde Tak. ‘Ik geloof dat Olvegg en ik hem maar zullen lenen voor onze reis.’
‘Wat bedoel je met: hij kan hem niet gebruiken? Niemand heeft hem de laatste drie dagen, sinds de slag, gezien …’
‘Hallo, Ratri,’ zei Tak toen de godin van de Nacht de kamer binnenkwam.
‘ “Verjaag de wolf en de wolvin, verlos ons van de dief, O Nacht, en schenk ons met uw komst uw zegen!” ’ Hij boog en zij raakte zijn hoofd aan.
Toen keek hij haar in het gelaat, en éen ogenblik verlichtte de godin de ruimte tot in alle hoeken. Haar glans verdreef de duisternis . . .
‘Ik moet nu gaan,’ zei hij. ‘Heb dank, heb dank voor uw zegen.’
Snel draaide hij zich om en liep de kamer uit.
‘Wacht even!’ zei Koebera. ‘Je had het over Yama. Waar is hij?’
‘Zoek hem in de Herberg van de Driekoppige Vuurhen,’ zei Tak over zijn schouder, ‘dat wil zeggen, als je hem absoluut hebben moet. Misschien is het beter dat je wacht totdat hij jou opzoekt.’ Toen was Tak verdwenen.
Toen Sam het Paleis van Kama naderde, zag hij Tak de trap afrennen.
‘Goedemorgen, Tak!’ riep hij, maar Tak gaf geen ant woord tot hij vlak bij hem was. Toen bleef hij plotseling staan en hield zijn hand boven zijn ogen, alsof hij ze tegen de zon beschermen moest. ‘Goedemorgen, Heer!’
‘Waar ren je heen, Tak? Heb je je nieuwe lichaam op de proef gesteld en ga je nu lunchen?’
Tak grinnikte. ‘Ja, Heer Siddhartha. Ik heb een afspraak met het avontuur.’
‘Ik heb het gehoord. Ik heb gisteravond Olvegg gesproken … Een goede reis.’
‘Ik wilde je nog zeggen,’ zei Tak, ‘dat ik van het begin af geweten heb dat je winnen zou. Ik wist dat je het antwoord zou vinden.’
‘Het was niet het antwoord, maar het was een antwoord, en het had niet vee! te betekenen, Tak. De strijd was onbelangrijk. Ze hadden het evengoed zonder mij kunnen stellen.’
‘Ik bedoel,’ zei Tak, ‘alles. Je hebt alles berekend. Je móest erbij zijn.’
‘Ik geloof… ja, ik geloof dat je gelijk hebt .. Er is altijd iets dat me naar een boom toe trekt die door de bliksem getroffen gaat worden.’
‘Noodlot, Heer.’
‘Het is eerder een bijkomstig sociaal geweten en niet meer dan het begaan van een vergissing, vrees ik.’
‘Wat ga je nu doen, Heer?’
‘Ik weet het niet, Tak. Ik heb nog geen besluit genomen.’
‘Ga je mee met Olvegg en mij? Met ons rond de wereld? Met ons op avontuur?’
‘Nee, bedankt. Ik ben moe. Misschien solliciteer ik naar jouw oude baantje en word ik Sam van de Archieven.’ Tak grinnikte weer.
‘Ik betwijfel het. We zien elkaar nog wel, Heer. Tot ziens.’
‘Tot ziens … Er is iets . ..’
‘Wat?’
‘Niets. Eventjes werd ik door iets dat jij deed herinnerd aan iemand die ik eens gekend heb.
Het was niets.’ Hij omhelsde hem en liep door. Tak rende verder.
De herbergier vertelde Koebera dat ze inderdaad een gast hadden die aan de beschrijving beantwoordde. Op de tweede verdieping in de kamer aan de achterzijde. Maar dat hij misschien beter niet gestoord kon worden. Koebera klom naar de tweede verdieping. Op zijn kloppen kreeg hij geen antwoord. Toen probeer de hij de deur te openen. Die was van binnen gegren deld, hij bonsde erop. Tenslotte klonk Yama’s stem: ‘Wie is daar?’