Выбрать главу

De bevrijding van de maagd is het meest oorspronkelijke en altijd jonge romantische motief. Hoe is het mogelijk, dat een thans verouderde mythenverklaring er de weergave van een natuurphenomeen in heeft gezien, terwijl de onmiddellijkheid van de gedachte dagelijks door ieder kan worden beproefd! In de litteratuur moge het bij wijlen wegens overmatige herhaling een tijdlang worden vermeden, telkens komt het motief weer in nieuwe vormen op, bij voorbeeld in de bioscoop-cowboy-romantiek. En in het persoonlijke liefdedenken buiten de litteratuur blijft het ongetwijfeld altijd even sterk.

Het is moeilijk te bepalen, in hoeverre in de voorstelling van den held-minnaar het mannelijk en in hoeverre het vrouwelijk aspect der liefde zich openbaart. In het algemeen komt in de verbeelding der liefde tot cultuurvorm bijna uitsluitend de mannelijke opvatting tot uitdrukking, althans tot in zeer jongen tijd. Het gezicht der vrouw op de liefde blijft altijd omsluierd en verborgen; het is teerder en dieper geheim. En het behoeft niet de romantische sublimeering tot het heldhaftige, want door zijn karakter van overgave en zijn onverbrekelijken samenhang met het moederschap verheft het zich van zelf reeds zonder fantazie van dapperheid en opoffering boven het zelfzuchtig-erotische. Niet alleen omdat de mannen de litteratuur gemaakt hebben, ontbreekt de vrouwelijke liefdesuitdrukking grootendeels, maar ook omdat voor de vrouw in de liefde het litteraire veel minder onmisbaar is.

De figuur van den edelen redder, die om der wille van de geliefde lijdt, is de voorstelling van den man, zooals hij zich zelf zien wil. De spanning van zijn bevrijdersdroom wordt verhoogd, doordat hij onbekend optreedt, en eerst na de heldendaad wordt herkend. In deze onbekendheid van den held ligt voorzeker ook een van de vrouwelijke liefdeverbeelding uitgegaan romantisch motief. In de geheele apotheose van mannelijke kracht en moed in den vorm van den strijder te paard vloeien de vrouwelijke behoefte aan krachtvereering en de mannelijke physieke hoogmoed samen.

De middeleeuwsche samenleving heeft met een jongensachtige onverzadelijkheid deze primitief-romantische motieven gecultiveerd. Terwijl de hoogere litteratuurvormen zich hebben verfijnd tot ijler en soberder, of geestiger en nog prikkelender uitdrukking van het verlangen, blijft de ridderroman zich altijd weer verjongen en behoudt met zijn eindeloos herhaalde uitwerking van het romantische geval een bekoring, die ons schier onbegrijpelijk is. Wij wanen den tijd lang ontgroeid aan die kinderlijke fantazieën, en noemen Froissart's Méliador of de Perceforest, de nabloeiers der ridderlijke avontuurverhalen, anachronismen in hun tijd. Zij zijn het evenmin als de sensatieroman het heden ten dage is; alleen dit alles is geen zuivere litteratuur, maar om zoo te zeggen toegepaste kunst. Het is de behoefte aan modellen voor de erotische verbeelding, die steeds weer die litteratuur levend houdt en vernieuwt. Midden in de Renaissance herleven ze immers in de Amadis-romans. Wanneer nog na het midden der zestiende eeuw De la Noue ons kan verzekeren, dat de Amadis-romans een "esprit de vertige" teweegbrachten onder het geslacht, dat toch de staling van Renaissance en Humanisme had ondergaan, hoe groot moet dan de romantische ontvankelijkheid zijn geweest in het bij uitstek ongeëquilibreerde geslacht van 1400!

De zinsverrukking van de liefdesromantiek was niet in de eerste plaats om lezende ondergaan te worden, maar om gespeeld en aanschouwd te worden. Er zijn twee vormen, waarin dat spel kan gebeuren: de dramatische vertooning en de sport. In de Middeleeuwen is de laatste verreweg het voornaamste. Het drama was nog grootendeels gevuld met andere, heilige stof; bij uitzondering behandelt het nog het romantische geval. De middeleeuwsche sport daarentegen, en dat is in de eerste plaats het tournooi, was zelf in hooge mate dramatisch en tegelijk van een sterk erotisch gehalte. De sport behoudt te allen tijde zulk een dramatisch en een erotisch element: in een hedendaagschen roei- of voetbalwedstrijd zit veel meer van de gevoelswaarden van een middeleeuwsch tournooi, dan den athleten en toeschouwers zelf misschien bewust is. Maar terwijl de moderne sport teruggekeerd is tot natuurlijken, bijna Griekschen eenvoud en schoonheid, is het middeleeuwsche, althans het laat-middeleeuwsche tournooi, een met versiering overladen, zwaar gedrapeerde sport, waarin het dramatisch en romantisch element zóo opzettelijk is uitgewerkt, dat het de functie van het drama zelf regelrecht vervult.

De latere Middeleeuwen zijn een van die eindperioden, waarin het cultuurleven der hoogere kringen bijna geheel tot gezelschapsspel is geworden. De werkelijkheid is hevig, hard en wreed; men herleidt haar tot den schoonen droom van het ridderideaal en bouwt daarop het levensspel. Men speelt met het masker van Lancelot voor; het is een reusachtig zelfbedrog, maar de schrijnende onwaarheid ervan kan gedragen worden, doordat een vleug van spot de eigen leugen verzaakt. In de geheele ridderlijke cultuur der vijftiende eeuw is een labiel evenwicht tusschen sentimenteelen ernst en luchtigen spot, dat eerst omslaat naar de parodie in dien blij en hoog levenden kring van Lorenzo's hof: in Pulci's Morgante.

Bij de Franschen van een halve eeuw vroeger overweegt nog de ernst. In den edelen Boucicaut, litterair type van den modelridder, is de romantische grond van het ridderlijke levensideaal nog zoo sterk als bij wien ook. De liefde, zegt hij, is het, die het sterkst in de jonge harten de begeerte naar het edele ridderlijke strijdbejag doet groeien. Hij zelf dient zijn dame in de oude hoofsche vormen: "toutes servoit, toutes honnoroit pour l'amour d'une. Son parler estoit gracieux, courtois et craintif devant sa dame."[213]

Er is voor ons een bijna onbegrijpelijk contrast tusschen de litteraire levenshouding van een man als Boucicaut en de bittere werkelijkheid van zijn loopbaan. Hij was als handelende en leidende figuur voortdurend werkzaam in de hardste staatkunde van zijn tijd. In 1388 doet hij een eerste politieke reis naar het Oosten. Op dien tocht kort hij zich den tijd, door met twee of drie wapenbroeders: Philippe d'Artois, diens seneschalk en een zekeren Cresecque, een dichterlijke verdediging te geven van de edele, trouwe minne, zooals zij den volmaakten ridder betaamt: Le livre des Cent ballades.[214] Goed, waarom niet? Maar zeven jaren later, wanneer hij als mentor van den jongen hertog van Nevers (later Jan zonder Vrees) het roekelooze ridderavontuur heeft meegemaakt van den krijgstocht tegen sultan Bajazid: wanneer hij de ontzettende ramp van Nicopolis heeft beleefd, waar al zijn drie vroegere dichtgezellen het leven verloren, wanneer hij de krijgsgevangen adellijke jeugd van Frankrijk voor zijn oogen heeft zien slachten, zou men dan een ernstig krijgsman niet bekoeld wanen voor dat hoofsche spel en dien ridderlijken waan? Het moest hem leeren, dunkt ons, de wereld niet langer door dat gekleurde glaasje te zien. Doch neen, ook verder blijft zijn zin aan het cultiveeren van de ouderwetsche ridderlijkheid gewijd, getuige zijn stichting van de orde "de la dame blanche a l'escu verd", ter verdediging van verdrukte vrouwen, waarmee hij partij koos in het fraaie tijdverdrijf van den litterairen strijd tusschen het strenge en het frivole liefdesideaal, die sedert 1400 de Fransche hofkringen opwond.

De gansche aankleeding van de edele liefde in litteratuur en gezelschapsleven schijnt ons dikwijls ondragelijk fade en louter belachelijk. Het is het lot van elken romantischen vorm, die als instrument der passie versleten is. In het werk der velen, de gekunstelde versjes, de kostbaar gearrangeerde tournooien, heeft de passie uitgeklonken; zij klinkt enkel nog door de stem van de zeer enkelen. Maar welke beteekenis al dat werk, als litteratuur of kunst minderwaardig, gehad heeft als levenstooi, als gevoelsuitdrukking, kan men enkel beseffen door de levende passie zelf er weer in te blazen. Wat helpt bij het lezen der minnedichten en tournooibeschrijvingen alle kennis en levendige voorstelling der historische détails, zonder het zien van de oogen, licht en duister, onder de meeuwenvlucht der wenkbrauwen en de smalle voorhoofden, die al eeuwen tot stof zijn geworden, en die eenmaal belangrijker zijn geweest dan al de litteratuur, die als puin blijft opgehoopt?