Het was noodig, die hooge bedoelingen te accentueeren, wilde het Gulden Vlies die eerste plaats veroveren, die de hoogmoed van Philips begeerde. Want het stichten van ridderorden was sedert lang een ware mode. Ieder vorst moest zijn orde hebben, zelfs aanzienlijke edelen bleven niet achter. Daar is Boucicaut met zijn Ordre de la Dame blanche à l'escu verd, ter verdediging van de hoofsche minne en van verdrukte vrouwen. Daar is koning Jan met zijn Chevaliers Nostre Dame de la Noble Maison (1351), gewoonlijk naar hun insigne de orde van de Ster genoemd. In het Edele Huis te Saint Ouen bij Saint Denis hadden zij een "table d'oneur", waaraan bij de plechtigheden moesten plaatsnemen de drie dapperste prinsen, de drie dapperste baanroedsen (bannerets) en de drie dapperste ridders (bachelers). Daar is Pierre de Lusignan met de orde van het Zwaard, die van zijn leden een zuiver leven eischte en hun het zinrijk symbool omhing van een gouden keten, waarvan de letter S de schakels vormde, en zij beduidde "silence". Daar was Amadeus van Savoie met de Annonciade, Louis de Bourbon met het Gouden Schild, Coucy, die een keizerskroon gehoopt had, met de omgekeerde Kroon, de Beiersche hertogen van Holland-Henegouwen met hun Antonius-orde, het T-kruis met klokje, dat op sommige portretten de aandacht trekt.[241]
Eustache Deschamps parodieert die zucht naar ridderorden met een Ordre des fumeux, een Ordre de la baboue, een Ordre du collier, dat is de strop.[242]
De oorzaak, dat het Gulden Vlies boven allen opgang heeft gemaakt, is niet ver te zoeken. Het was de rijkdom der Bourgondiërs, die er achter zat. Misschien droeg er ook de bijzondere praal toe bij, waarmee de orde was uitgerust, en de gelukkige vinding van het symbool. Aanvankelijk was bij het Gulden Vlies alleen aan dat van Colchis gedacht. De vertelling van Jason was algemeen bekend; Froissart laat haar in een Pastourelle door een herder verhalen.[243] Maar aan Jason als fabelheld was een luchtje; hij had zijn trouw gebroken, en dit thema leende zich tot onaangename toespelingen op de politiek der Bourgondiërs jegens Frankrijk. Alain Chartier dichtte:
"A Dieu et aux gens detestable Est menterie et trahison, Pour ce n'est point mis à la table Des preux l'image de Jason, Qui pour emporter la toison De Colcos se veult parjurer. Larrecin ne se peult celer."[244]
Nu maakte Jean Germain, de geleerde bisschop van Chalons en kanselier der orde, Philips opmerkzaam op het vlies, dat Gideon spreidde en waar des hemels dauw op viel.[245] Het was een bijzonder gelukkige gedachte, want dit vlies van Gideon was een der treffendste symbolen van de bevruchting van Maria's schoot. Zoo verdrong de bijbelsche held den heiden als patroon van het Gulden Vlies, zoodat Jacques du Clercq zelfs kon beweren, dat Philips opzettelijk Jason niet gekozen had, omdat deze zijn trouw brak.[246] "Gedeonis signa" noemt een lofdichter van Karel den Stoute de orde,[247] maar anderen zooals de kroniekschrijver Theodericus Pauli blijven spreken van Vellus Jasonis. De opvolger van Jean Germain als kanselier der orde, bisschop Guillaume Fillastre, overtrof zijn voorganger en vond in de heilige schrift nog vier vliezen daarenboven: van Jacob, koning Mesa van Moab, Job en David.[248] Elk daarvan liet hij een deugd verbeelden, en aan elk der zes zou hij een boek wijden. Dit was ongetwijfeld "overdoing it"; Fillastre liet de gevlekte schapen van Jacob als symbool van justitia figureeren;[249] hij had eenvoudig alle plaatsen genomen, waar de Vulgaat het woord "vellus" heeft, een merkwaardig staaltje van de gewilligheid der allegorie. Men vindt niet, dat zijn denkbeeld blijvend opgang heeft gemaakt.
De staatsie en plechtigheden van het Gulden Vlies zijn dikwijls genoeg beschreven; ze hier te vermelden zou enkel stof toevoegen aan wat hierboven in hoofdstuk II over den praal van het hofleven is gezegd. Een enkele trek uit de gebruiken der orde verdient hier vermelding, omdat hij zoo sterk het karakter van een primitief en heilig spel suggereert. Behalve de ridders telt de orde haar ambtenaren: den kanselier, den tresorier, den griffier, en voorts den wapenkoning met zijn staf van herauten en poursuivants. Deze laatste groep, meer in het bijzonder belast met het dienen van het edele ridderspel, draagt symbolische namen. De wapenkoning zelf heet Toison d'or, zoo Jean Lefèvre de Saint Remy, zoo nog Nicolaas de Hames, bekend van het Verbond der edelen in 1565. De herauten dragen landnamen: Charolais, Zélande. De eerste der poursuivants heet Fusil, naar den vuurslag in de ordeketen, het embleem van Philips den Goede. De anderen dragen namen van romantischen klank als Montreal, of van deugden als Persévérance, of namen ontleend aan de allegorie van den Roman de la rose, als Humble Requeste, Doulce Pensée, Léal Poursuite. Bij de groote feesten worden zulke poursuivants plechtig door een besprenkeling met wijn met die namen gedoopt door den grootmeester, of wel hij verandert hun namen bij hun verheffing tot hoogeren rang.[250]
De geloften, die de ridderorde oplegt, zijn slechts een vaste, collectieve vorm van de persoonlijke ridderlijke gelofte, om een of ander heldenstuk te volbrengen. Dit is wellicht het punt, waar men de grondslagen van het ridderideaal het best in hun samenhang ziet. Wie geneigd mocht zijn, het verband van ridderslag, tournooi en ridderorde met primitieve gebruiken voor een inval te houden, vindt bij de ridderlijke gelofte het barbaarsche karakter zoo aan de oppervlakte, dat geen twijfel mogelijk is. Het zijn echte survivals, waarvoor de parallellen te vinden zijn in het oud-indische vratam, in het Nazireeërschap der Joden, en het meest onmiddellijk wellicht in de gewoonten der Noormannen uit hun sagentijd.
Hier evenwel is niet het ethnologische vraagstuk aan de orde, maar de vraag, welke waarde die geloften hadden in het laat-middeleeuwsche geestesleven zelf. Er zijn drie waarden mogelijk: een godsdienstig- ethische, een romantisch-erotische en een hoofsch-speelsche. Alle drie zijn ongescheiden aanwezig; het denkbeeld der gelofte schommelt tusschen de hoogste levenswijding in dienst van het ernstigste ideaal en den ijdelsten spot over het kostbare gezelschapsspel, dat met moed en liefde en staatsbelang zich maar wat vermaakt. Het spel-element overweegt; de geloften zijn goeddeels opluistering geworden van het hoffeest. Toch worden zij nog altijd verbonden aan de ernstigste oorlogsondernemingen: den inval van Eduard III in Frankrijk, het kruistochtplan van Philips den Goede.
Hier geldt hetzelfde als bij de tournooien: zoo smakeloos en versleten als ons de opgemaakte romantiek der Pas d'armes scheen, zoo ijdel en leugenachtig schijnen ons die "voeux du faisan". Tenzij ook hier ons de passie zelf bewust is, die dit alles heeft vervuld. Het is de droom van het schoone leven, zoo goed als de feesten en de vormen van het Florentijnsche leven van Cosimo en Lorenzo die droom zijn geweest. Daar in Italië is hij bezonken in eeuwige schoonheid, hier is zijn betoovering vervlogen met de menschen, die hem droomden.
De verbinding van askese en erotiek, die ten grondslag ligt aan de fantazie van den held, die de maagd bevrijdt, of voor haar bloedt, het kernmotief van de tournooi-romantiek, vertoont zich in anderen vorm en bijna nog onmiddellijker gedaante bij de ridderlijke gelofte. De ridder De la Tour Landry verhaalt in de leering aan zijn dochters van een zonderlinge orde van minnende edelen en vrouwen, die in zijn jeugd in Poitou en elders had bestaan. Zij noemden zich Galois et Galoises, en hielden "une ordonnance moult sauvaige", waarvan het voornaamste was, dat zij in den zomer zich warm moesten kleeden in pelzen en gevoerde kaproenen, en vuur in de schouw branden, terwijl zij in den winter niets mochten dragen dan een rok zonder bont, geen mantels of andere beschutting, geen hoed, handschoenen of mof, hoe 't ook vroor. 's Winters strooiden zij groene bladeren op den grond en verborgen den schoorsteen achter groene takken, en op hun bed mocht slechts een dunne deken zijn. Men kan in deze wonderlijke afdwaling,—zoo zonderling, dat de schrijver haar kwalijk verzonnen kan hebben—, moeilijk iets anders zien dan een ascetische verhooging van den prikkel der liefde, ofschoon het niet geheel duidelijk wordt. Het primitief karakter van de Galois en Galoises wordt nog geaccentueerd door hun regel, dat een echtgenoot den Galois, die bij hem te gast kwam, zijn geheele huis en zijn vrouw moest overlaten, om zelf naar zíjn Galoise te gaan; deed hij het niet, dan strekte het hem tot groote schande. Velen van de orde waren volgens den ridder De la Tour Landry van koude gestorven: "Si doubte moult que ces Galois et Galoises qui moururent en cest estat et en cestes amouretes furent martirs d'amours."[251]