Het is de stemming der Engelsch-Amerikaansche revivals en van het leger des heils, maar in het ongemetene en veel meer in het openbaar. Men behoeft hier aan geen vrome overdrijving van den levensbeschrijver van Vincent Ferrer te denken; de nuchtere, droge Monstrelet geeft op bijna gelijke wijze de werking weer, die de karmeliet broeder Thomas in 1428 met zijn preeken in Noord-Frankrijk en Vlaanderen teweegbracht. Ook hem haalde de magistraat in, terwijl edelen den teugel van zijn muildier hielden; ook om hem verlieten velen, waaronder heeren, die Monstrelet met name noemt, huis en gezin, om hem overal te volgen. De aanzienlijke burgers versierden het hooge gestoelte, dat zij voor hem oprichtten, met de kostbaarste hangtapijten, die men betalen kon.
Het was naast de lijdensstof en de laatste dingen vooral de bestrijding van weelde en ijdelheid, waarmee de volkspredikers zoo diep de menschen aangrepen. Het volk, zegt Monstrelet, was broeder Thomas vooral dankbaar en genegen voor het neerwerpen van praal en opschik en in het bijzonder voor den blaam, waarmee hij adel en geestelijkheid overlaadde. Hij placht, wanneer aanzienlijke dames zich met hun hooge puntige kapsels onder zijn gehoor waagden, de kleine jongens op haar aan te hitsen (met belofte van aflaat, beweert Monstrelet), met den kreet: au hennin, au hennin! zoodat de vrouwen gedurende al dien tijd geen hennins meer durfden dragen en gehuifd gingen als begijnen, "Mais à l'exemple du lymeçon—zegt de gemoedelijke chroniqueur—lequel quand on passe près de luy retrait ses cornes par dedens et quand il ne ot (hoort) plus riens les reboute dehors, ainsy firent ycelles. Car en assez brief terme après que ledit prescheur se fust départy du pays, elles mesmes recommencèrent comme devant et oublièrent sa doctrine, et reprinrent petit à petit leur viel estat, tel ou plus grant qu'elles avoient accoustumé de porter[11]."
Zoowel broer Richard als broer Thomas deden de mutserts der ijdelheden vlammen, zooals Florence die zestig jaar later op enorme schaal en met onherstelbaar verlies voor de kunst voor Savonarola ontsteken zou. In Parijs en Artois in 1428 en 1429 bleef het bij kaarten, verkeerborden, dobbelsteenen, kapsels en sieradiën, die mannen en vrouwen gewillig aanbrachten. Deze verbrandingen waren in de 15e eeuw zoowel in Frankrijk als Italië een zeer veelvuldig element in de groote opwinding, die de predikers teweegbrachten[12]. De hevige uiting van den afkeer van ijdelheden en vermaken was reeds een vorm geworden, zooals alles in dien tijd steeds neigt, vorm te worden.
In deze ontvankelijkheid van gemoed, deze vatbaarheid voor tranen en geestelijken ommekeer, deze prikkelbaarheid moet men zich indenken, om te beseffen, welke kleur en felheid het leven had.
Een publieke rouw had toen nog het uiterlijk van een calamiteit. Bij de begrafenis van Karel VII geraakt het volk buiten zich zelf van aandoening, als het den stoet ziet: al de hofbeambten "vestus de dueil angoisseux, lesquelz il faisoit moult piteux veoir; et de la grant tristesse et courroux qu'on leur veoit porter pour la mort de leurdit maistre, furent grant pleurs et lamentacions faictes parmy toute ladicte ville." Er waren zes pages van den koning op geheel in zwart fluweel gedoste paarden. "Et Dieu scet le doloreux et piteux dueil qu'ilz faisoient pour leur dit maistre!" Een van de knapen had van verdriet in vier dagen niets gegeten of gedronken, vertelde het volk verteederd. [13]
Het is niet alleen de aandoening van een grooten rouw of over een hevige predikatie of over de mysteriën van het geloof, die een overvloed van tranen wekt. Ook bij elke wereldlijke plechtigheid wordt een vloed van tranen gestort. Een beleefdheidsgezant van den koning van Frankrijk aan Philips den Goede breekt bij zijn aanspraak herhaaldelijk in tranen uit. Bij het afscheid van den jongen Jan van Coïmbra van het Bourgondische hof weent alles luide, evenzoo bij de verwelkoming van den dauphin, bij de samenkomst der koningen van Engeland en Frankrijk te Ardres. Men zag Lodewijk XI tranen storten bij zijn intocht in Atrecht; tijdens zijn verblijf als dauphin aan het Bourgondische hof beschrijft Chastellain hem herhaaldelijk in snikken en tranen[14]. Er is natuurlijk overdrijving in die beschrijvingen, het "geen oog bleef droog" van een dagbladbericht. De bisschop Jean Germain verhaalt, hoe na de treffende aanspraken der gezanten op het vredescongres te Atrecht in 1435 de toehoorders plat op den grond vallen, sprakeloos, met zuchten, snikken en gehuil[15]. Doch in de overdrijving ziet men den achtergrond van waarheid. Het is ermee als met de tranenvloeden der 18e eeuwsche sentimenteelen. Het weenen was verheffend en schoon. Wie kent ook nu niet de sterke ontroering, tot huivering en tranen toe, die een intocht kan teweegbrengen, ook al is de vorst, dien de praal geldt, ons volkomen onverschillig. Toen werd die onmiddellijke aandoening gevuld door een half-religieuze vereering van staatsie en grootheid, en brak zich vrij baan in echte tranen.
Wie het verschil in prikkelbaarheid tusschen de 15e eeuw en onzen tijd niet ziet, kan het leeren uit een klein voorbeeld op een ander gebied dan dat der tranen, namelijk dat der heethoofdigheid. Wij kunnen ons waarschijnlijk moeilijk een vreedzamer en rustiger spel denken dan het schaakspel. La Marche zegt, dat het dikwijls gebeurt, dat er bij 't schaakspel geschillen rijzen, "et que le plus saige y pert patience" [16]. Twist van koningszonen over een spel schaak was in de 15e eeuw nog een even gangbaar motief als in de Karelromans.
Er was in het dagelijksch leven voortdurend een onbegrensde ruimte voor gloeienden hartstocht en kinderlijke fantazie. De hedendaagsche wetenschappelijke historie der middeleeuwen, die wegens de onbetrouwbaarheid der kronieken bij voorkeur zooveel mogelijk uit officieele oorkonden put, vervalt daardoor wel eens in een gevaarlijke fout. De oorkonden toonen ons weinig van het verschil in levenstoon, dat ons van die tijden scheidt. Zij doen ons het felle pathos van het middeleeuwsche leven vergeten. Van al de hartstochten, die het kleuren, spreken de oorkonden doorgaans slechts van twee: de hebzucht en den strijdlust, maar deze zelf zijn in hun felheid niet te begrijpen buiten het verband met de algemeene hartstochtelijkheid. Daarom blijven de kroniekschrijvers, zij mogen op het stuk van feitelijkheden nog zoo oppervlakkig zijn en nog zoo dikwijls dwalen, onmisbaar om den tijd goed te zien.
Het leven had in menig opzicht nog de kleur van het sprookje. Merk op, hoe archaïsch de hofchronisten, geleerde, aanzienlijke mannen, de vorsten, met wie zij verkeeren, zien, en stel u dan voor, wat het koningschap in de volksverbeelding moet zijn geweest. Hier is de jonge Karel de Stoute, nog graaf van Charolais, die van Sluis te Gorkum aangekomen, daar verneemt, dat zijn vader de hertog zijn pensie en al zijn beneficiën heeft ingetrokken. Chastellain beschrijft, hoe nu de graaf zijn gansche hofhouding, tot de keukenjongens toe, voor zich laat verschijnen, en hun zijn rampspoed meedeelt in een roerende toespraak, waarin hij zijn eerbied voor den misleiden vader, zijn zorg voor het wel der zijnen en zijn liefde voor hen allen betuigt. Die zelf middelen hebben, spoort hij aan, met hem zijn fortuin af te wachten; die arm zijn, laat hij vrij om heen te gaan, en als zij mochten hooren, dat 's graven fortuin zich gekeerd heeft, "komt dan terug, en gij zult allen uw plaats open vinden en zult mij welkom zijn, en ik zal het geduld beloonen dat gij om mijnentwil hebt gehad."—"Lors oyt-l'on voix lever et larmes espandre et clameur ruer par commun accord: "Nous tous, nous tous, monseigneur, vivrons avecques vous et mourrons."—Diep geroerd aanvaardt Karel hun trouw: "Or vivez doncques et souffrez; et moy je souffreray pour vous, premier que vous ayez faute." Dan komen de edelen en bieden hem aan, wat zij bezitten, "disant l'un: j'ay mille, l'autre: dix mille, l'autre: j'ay cecy, j'ay cela pour mettre pour vous et pour attendre tout vostre advenir." En zoo ging alles zijn gewonen gang, en er kwam geen kip minder om in de keuken[17].