Выбрать главу

'Een paar man naar het achterschip, om die kabel te zekeren,' commandeerde hij in zijn walkietalkie. 'En controleer het voordek, kijk of er overlevenden zijn.'

Hij draafde door het verlaten dekhuis, en sprong met vier treden tegelijk de trappen af om snel op het achterdek te komen. Daar waren al een paar matrozen bij de staalkabel. Omdat de liertrommel afwikkelde aan het andere uiteinde van de kabel was er weinig contragewicht voor de zinkende container. De stalen kabel schraapte over het dek, en rook van smeulende verf kringelde op.

Juan greep een stuk ketting naast een bolder. Hij sloeg de ketting enkele keren om de kabel waar die langs de reling liep en het andere eind om een kleine lier. De lier leek al jaren ongebruikt, maar met een druk op de knop startte de tweecilinder- motor onmiddellijk. De wrijving van staal op staal veroorzaakte een zurige stank, toen de schakels strak werden getrokken. De kabel bewoog langzamer, en de matrozen kregen de kans een lus te maken die ze om een kaapstander legden. De kabel kwam strak te staan, trillend als een snaar, maar brak niet.

Het duurde nog een paar minuten voordat de mannen de kabel beter gezekerd hadden en vastgemaakt aan de enige hijskraan op het achterdek van de Oregon.Eddie Seng en Linda Ross kwamen naast Juan staan, toen de mannen begonnen met het ophijsen van de zeecontainer. Seng was bleek en hinkte een beetje. Hij hield zijn hand tegen zijn borst gedrukt, op de plek waar de patronen hem geraakt hadden.

'Gaat het?' vroeg Cabrillo.

'Het doet alleen pijn als ik lach,' zei Eddie spottend.

'Dan zal ik je de mop vertellen van een hoer die met een papegaai en een rol muntgeld een kroeg binnenstapt.'

Eddie stak bezwerend zijn hand op. 'Alsjeblieft niet.'

Juan werd weer serieus. 'Hoe erg was het daar beneden?'

'Geloof het of niet, maar ik ben nog het zwaarst gewond. Verder alleen een hersenschudding en een kleine snijwond bij mijn mensen.'

'En die piraten?'

'Dertien gedood, twee gewond,' zei Linda. 'Julia denkt dat die twee gewonden binnen een uur ook bezwijken.'

'Verdomme.' Een lijkschouwing kon nog wel wat informatie opleveren, over de leeftijd en het ras van de piraten, maar geen gegevens over wie er achter deze aanvallen zat.

'Weg bij de reling!' riep een van de matrozen.

Het drietal deed een paar stappen achteruit toen de container uit zee werd gehesen. Water stroomde van de bovenkant en spoot uit de gaten die in de zijkanten waren geboord. De grote container zweefde over de reling en de kraanmachinist liet het gevaarte voorzichtig alsof het een ei was op het dek zakken. Iedereen kwam er omheen staan, allemaal met hun eigen verwachtingen wat ze in de container zouden aantreffen. Onwillekeurig dachten sommigen toch dat dit een piratenschat met goud en edelstenen was, alsof ze nog in de achttiende eeuw leefden.

Cabrillo had die illusie niet, maar hij was niet voorbereid op wat er tevoorschijn kwam toen hij de deuren opende. Een matroos kokhalsde toen tot hem doordrong wat hij zag. En zelfs Juan moest zijn kaken op elkaar klemmen, terwijl een golf maagzuur in zijn keel brandde. Uit de container golfden enkele tonnen zeewater en een kluwen van wel dertig naakte lijken over het dek van de Oregon.

Hoofdstuk 6

Het kasteel stond in een vallei aan de voet van de berg de Pilatus, even ten zuiden van Luzern. Met de trein was het niet ver naar Zürich. Hoewel het veertig kamers tellende kasteel de indruk wekte al generaties lang de omgeving te beheersen, was het pas vijf jaar eerder gebouwd. Met de traditionele steile leien puntdaken en schoorstenen, bood het een sprookjesachtige aanblik. De oprijlaan beschreef een wijde boog rond een enorme marmeren fontein, gedecoreerd met een tiental stenen nimfen die vanuit fraai bewerkte urnen water uitgoten in het bassin.

Rondom het grote huis stonden verscheidene stenen bijgebouwen, alsof er vroeger ook landbouw bedreven werd. Op de alpenweiden daarachter graasden bruine koeien, voorzien van bronzen bellen.

Zeven donkere limousines stonden geparkeerd bij de garage, en daarachter was een veld waar twee Aerospatiale Gazelle-helikopters geland waren. De piloten dronken koffie uit hun thermosflessen in de cockpit van de ene zakenhelikopter.

De topontmoeting van de Europese ministers van Financiën in Zürich trok weinig aandacht van de media, omdat er geen belangrijke resultaten werden verwacht. Maar het was wel een excuus voor de heren die vergaderden in het kasteel om op hetzelfde moment in dezelfde stad te zijn. Ze ontmoetten elkaar in de grote hal, een hoge ruimte met eiken lambriseringen en aan de wanden veel geweien, opgezette koppen van wilde zwijnen en grote Zwitserse alpenhoorns die kruislings waren opgehangen boven de manshoge open haard.

Omdat Zwitserland een belangrijk centrum voor financiële instellingen is, wekte het geen verbazing dat de vijftien heren allemaal, uitgezonderd één, de grootste bankconcerns van Europa en Amerika vertegenwoordigden.

Aan het hoofd van de vergadertafel zat Bernhard Volkmann. Opgevoed in een streng rooms-katholiek gezin door zijn vader die bankier was, had Volkmann de religie al jong verwisseld voor een ander geloof: het geloof in rijkdom. De wisselkoers werd zijn god, en contant geld werd zijn eucharistie. Hij was een hogepriester in de financiële wereld, gerespecteerd om zijn toewijding en een beetje gevreesd vanwege zijn sterke drijfveren. Elke dag en elke handeling was gericht op meer geld bijeenbrengen, voor zijn bank, en voor hemzelf. Volkmann had een echtgenote, omdat het van hem verwacht werd, en hij had drie kinderen omdat hij zich af en toe veroorloofde bij haar te slapen. Hij beschouwde het als een noodzakelijke afleiding van zijn zakelijke bestaan, maar hij kon zich geen verjaardag van zijn kinderen herinneren. En hij wist ook niet wanneer hij zijn jongste zoon, een eenentwintigjarige student — hij meende aan de Sorbonne — voor het laatst had gezien.

Volkmann arriveerde elke ochtend om zes uur bij zijn kantoor in de Bahnhofstrasse in Zürich, en hij vertrok weer om acht uur in de avond. Met tegenzin onderbrak hij deze regelmaat op zondag en tijdens de vakanties. Dan werkte hij thuis, minstens twaalf uur per dag. Volkmann dronk geen alcohol, hij rookte niet, en een moslim zou nog eerder varkenshoeder worden dan dat Volkmann een casino binnenstapte. Hij was zestig jaar, tamelijk gezet en zijn haar was grijs. Zijn huid had dezelfde fletse kleur als zijn haar en achter zijn bril hadden zijn ogen een troebele kleur als van afwaswater. Hij droeg bij voorkeur ook grauwe kostuums, en al waren zijn overhemden hagelwit, ze leken toch grijzer te kleuren door zijn uitstraling.

Volkmanns ondergeschikten hadden hem nog nooit zien glimlachen, en al helemaal nooit horen lachen. Alleen een opmerkelijke verandering in de financiële wereld deed zijn mondhoeken nog iets naar beneden trekken.

De andere heren aan tafel waren even ernstig en hun toewijding aan geld was even intens. Ze waren bankpresidenten, en hun beslissingen hadden gevolgen voor miljarden dollars en miljoenen mensen. En deze dag waren ze bijeengekomen omdat het fundament van de wereldeconomie dreigde te verkruimelen.

Op de tafel voor Bern Volkmann bedekte een eenvoudige zwarte doek een klein rechthoekig voorwerp. Toen de heren allemaal waren aangeschoven, de glazen met water ingeschonken waren en de bedienden zich hadden teruggetrokken, strekte Volkmann zijn hand uit en trok de doek weg.

De bankiers aan tafel en hun gast behoorden tot de selecte groep mensen op aarde die amper reageerden op het voorwerp dat nu onthuld op tafel lag. Toch zag Volkmann dat zelfs deze geharde deskundigen niet elk spoor van emotie konden onderdrukken. Enkelen haalden wat dieper adem, een ander streek peinzend over zijn kin. Een volgende sperde zijn ogen even wat meer open, en keek snel om zich heen, alsof hij een seintje had gekregen tijdens het pokerspel. De overige zes miljard aardbewoners zouden hun mond van verbazing openen en naar voren komen om het voorwerp aan te raken, terwijl hun gedachten zich vulden met alles wat ermee mogelijk was.