Terwijl Scarletts ouders met elkaar aan het praten waren, zei Nim: ‘Hallo.’
‘Hoi,’ zei Scarlett zacht.
‘Ik dacht dat ik je nooit meer zou zien.’
‘Ik heb gedreigd dat ik niet mee ging verhuizen als ik geen afscheid van je mocht nemen.’
‘Waar gaan jullie heen?’
‘Naar Schotland. Daar is een universiteit waar mijn vader les kan geven in deeltjesfysica.’
Samen liepen ze over het pad, een meisje in een feloranje parka en een jongetje in een grijs lijkkleed.
‘Is Schotland ver weg?’
‘Ja,’ antwoordde ze.
‘O.’
‘Ik hoopte dat je er zou zijn.’
‘Ik ben er altijd.’
‘Maar je bent niet dood, he, Niemand Owens?’
‘Natuurlijk niet.’
‘Je kunt hier toch niet je hele leven blijven wonen? Als je volwassen bent, moet je de wijde wereld in.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik loop daarbuiten gevaar.’
‘Wie zegt dat?’
‘Silas. Mijn ouders. Iedereen.’
Ze zweeg.
Haar vader riep: ‘Scarlett! Kom, schatje. We gaan. Je hebt je uitstapje naar het kerkhof gehad. Nu moeten we terug naar huis.’
Het meisje keek Nim aan. ‘Jij bent heel dapper,’ zei ze. ‘Je bent het dapperste jongetje dat ik ken en je bent mijn vriend. Het kan me niks schelen of je bestaat of niet.’ Toen rende ze weg over het pad naar waar ze vandaan was gekomen, terug naar haar ouders en de buitenwereld.
In de vuilrode lucht cirkelden luchtwezens rond met grote zwarte vleugels.
De hemelhonden
Elk kerkhof heeft een graf dat aan de gruwels behoort. Als je maar lang genoeg over het terrein loopt, kom je het vanzelf tegen: uitgestulpt en vol vochtplekken, de grafsteen gebarsten of gebroken, omringd door slordige grasplukken en weelderig onkruid, een plaats waar je een gevoel van desolaatheid bekruipt. Soms is het er kouder dan bij de andere graven en de naam op de steen is maar al te vaak onleesbaar. Als er een standbeeld op het graf staat, heeft het geen hoofd meer of is het zo overwoekerd door paddenstoelen en mossen dat het zelf op een grote paddenstoel lijkt. Als er een graf gegarandeerd het mikpunt van vandalisme is, is dat de gruwelpoort. Als er een graf is waarbij je zo hard mogelijk wilt weglopen, is dat de gruwelpoort.
Er was er eentje op het kerkhof van Nim. Er is er eentje op elk kerkhof.
Silas ging op reis.
Toen Nim dat hoorde, was hij erg overstuur geraakt. Nu?was hij niet meer overstuur. Hij was woedend.
‘Waarom moet je weg?’ vroeg hij.
‘Dat heb ik al gezegd. Ik moet inlichtingen inwinnen en?dat kan ik alleen als ik op reis ga. Om op reis te gaan, moet?ik hier weg. Hoe vaak heb ik je dat al uitgelegd?’
‘Wat is er zo belangrijk dat je hier weg moet?’ Met zijn?zesjarige verstand probeerde Nim een reden te bedenken die?zo gewichtig was dat Silas hem wel alleen moest achterlaten, maar dat lukte hem niet. ‘Het is niet eerlijk!’ Zijn voogd bleef onverstoorbaar. ‘Het is geen kwestie van?eerlijk of niet eerlijk, Niemand Owens. Het is wat het is.’ Nim bleef mokken. ‘Je moet op mij letten. Dat heb je beloofd.’
‘Als voogd ben ik verantwoordelijk voor je. Dat klopt.
Maar gelukkig zijn er anderen aan wie ik de verantwoordelijkheid kan overdragen.’
‘Waar ga je trouwens naartoe?’
‘Weg. Op stap. Ik moet zaken uitspitten en dat kan niet?hier.’
Nim liep snuivend weg en schopte naar denkbeeldige?steentjes. Het noordwestelijke gedeelte van de begraafplaats?was zo overwoekerd door onkruid dat de tuinman of de?Vrienden van het Kerkhof de wildernis niet meer konden?temmen. Nim kuierde erheen en wekte een victoriaans gezin, waarvan de kinderen allemaal voor hun tiende waren gestorven. Beschenen door het maanlicht speelden ze verstoppertje in het met klimop doorschoten oerwoud. Nim probeerde te doen alsof Silas niet zou weggaan en alles bij hetzelfde zou blijven, maar toen ze uitgespeeld waren en hij naar de oude kapel terugrende, zag hij twee dingen die hem?op andere gedachten brachten.
Het eerste was een tas, en die was, dat wist hij zodra hij?hem zag, van Silas. De tas was minstens honderdvijftig jaar?oud, een schoonheid van zwart leer met koperbeslag en een?zwart handvat, het soort tas dat een victoriaanse dokter of?begrafenisondernemer vroeger bij zich had en dat elk instrument bevatte dat hij maar nodig kon hebben. Nim had?de tas van Silas nog nooit gezien, hij wist niet eens dat Silas er een had, maar het was het soort tas dat alleen van?hem kon zijn. Nim probeerde erin te kijken, maar de tas zat?dicht met een groot koperen hangslot, dat te zwaar voor hem?was om eraf te halen.
Dat was het eerste wat hij zag.
Het tweede zat op de bank bij de kapel.
‘Nim,’ zei Silas. ‘Dit is juffrouw Lupescu.’
Juffrouw Lupescu was geen knappe verschijning. Ze had?een zuur gezicht en keek afkeurend. Ze had grijs haar, hoewel ze daarvoor veel te jong leek. Haar voortanden waren?een tikje krom. Ze droeg een volumineuze regenjas en had?een stropdas om haar nek.
‘Hoe maakt u het, juffrouw Lupescu?’ vroeg Nim. Juffrouw Lupescu snoof bij wijze van antwoord en keek?Silas aan. ‘Zo, dat is dus het kind.’ Ze stond op en drentelde met opengesperde neusvleugels om Nim heen, alsof ze?hem besnuffelde. Toen ze hem van alle kanten had geinspecteerd, zei ze: ‘Je meldt je bij mij als je opstaat en voordat je naar bed gaat. Ik heb een kamer in het huis daar gehuurd.’ Ze wees een dak aan dat vanaf dat punt net zichtbaar was. ‘Maar ik zal de meeste tijd op de begraafplaats?doorbrengen. Ik ben hier als historica en doe onderzoek naar?oude graven. Is dat duidelijk, kind?Da?’
‘Nim,’ zei de jongen. ‘Ik heet Nim, geen kind.’
‘De afkorting van Niemand,’ zei ze. ‘Een idiote naam. Bovendien is het een troetelnaam, een bijnaam. Dat keur ik?ten zeerste af. Ik noem je “kind” en jij noemt mij “juffrouw Lupescu”.’
Nim keek Silas smekend aan, maar die gaf geen krimp.
Hij pakte zijn tas op en zei: ‘Je bent bij juffrouw Lupescu?in goede handen, Nim. Ik weet zeker dat jullie het prima?met elkaar kunnen vinden.’
‘Nietwaar!’ riep jongen. ‘Ze is afschuwelijk!’
‘Dat is een erg onbeleefde opmerking,’ zei Silas. ‘Ik zou?eerst maar je excuses aanbieden, vind je niet?’
Nim vond van niet, maar Silas keek hem strak aan. Hij?hield zijn zwarte tas in zijn hand en stond op het punt voor?onbepaalde tijd te vertrekken. Daarom zei Nim: ‘Het spijt?me, juffrouw Lupescu.’
Eerst gaf ze geen antwoord. Ze snifte alleen. Toen zei ze:
‘Ik ben van ver gekomen om op je te passen, kind. Hopelijk ben je het waard.’
Nim kon zich niet voorstellen dat hij zijn voogd ooit zou?omhelzen, dus hij stak zijn hand uit. Silas boog zich naar?hem toe, omvatte Nims groezelige handje met zijn grote,?bleke knuist en schudde hem de hand. Daarna tilde hij de?zwartleren tas op alsof die gewichtloos was en verliet de begraafplaats.
Nim lichtte zijn ouders in. ‘Silas is vertrokken.’
‘Hij komt wel weer terug,’ zei meneer Owens opgewekt.
‘Zit daar maar niet over in. Die oude duivel keert altijd terug naar zijn honk.’
Mevrouw Owens zei: ‘Bij je geboorte heeft hij ons beloofd?dat hij, als hij toch een keer op reis moest, voor een plaatsvervanger zou zorgen om je eten te brengen en een oogje op?je te houden. En dat heeft hij gedaan. Silas is door en door?betrouwbaar.’
Inderdaad had Silas voor eten gezorgd, dat hij elke avond?in de crypte klaarzette, maar dat vond Nim nog het onbelangrijkste van alles wat zijn voogd voor hem had gedaan.
Silas gaf hem goede raad en wat hij zei was altijd raak, juist?en verstandig. Silas wist meer dan de andere bewoners van?de begraafplaats omdat hij door zijn nachtelijke uitstapjes?kon beschrijven hoe de buitenwereld er tegenwoordig uitzag?in plaats van honderd jaar geleden. Hij was een stabiele, betrouwbare figuur in zijn leven geweest, dus Nim kon zich de?kleine kapel eenvoudigweg niet voorstellen zonder zijn enige bewoner. Maar het allerbelangrijkste was dat Silas hem?een veilig gevoel gaf.