Выбрать главу

Ook juffrouw Lupescu zag haar taak veel ruimer dan het?brengen van eten, al begon ze daar wel mee.

‘Wat is dat?’ vroeg Nim benauwd.

‘Gezond voedsel,’ antwoordde juffrouw Lupescu. Ze zaten in de crypte. Juffrouw Lupescu had twee plastic bakken?op de tafel gezet en haalde de deksels eraf. Ze wees naar de?inhoud van de eerste. ‘Bieten-gerst-maaltijdsoep.’ Ze wees?naar de tweede. ‘Sla. Eet. Ik heb ze voor jou gemaakt.’ Nim keek haar aan omdat hij meende dat ze een grapje?maakte. Het eten van Silas kwam meestal in verpakkingen,?gekocht bij zaken die tot diep in de nacht open waren en?voedsel verkochten zonder vragen te stellen. Niemand had?hem ooit eten in een plastic bak met een deksel gegeven.

‘Het ruikt smerig,’ zei hij.

‘Als jij de soep niet snel opeet, wordt hij nog smeriger.

Dan wordt hij koud. Eet op!’

Nim had honger. Hij pakte een plastic lepel, doopte die?in de paarsrode maaltijdsoep en begon te eten. Het was een?slijmerige brij en hij had nog nooit zoiets gegeten, maar hij?hield het tenminste binnen.

‘Nu de sla!’ Juffrouw Lupescu schoof de tweede bak naar?hem toe. Die bevatte grote hompen rauwe ui, biet en tomaat, gedrenkt in een dikke zure dressing. Nim stak een?homp biet in zijn mond en begon erop te kauwen. Zijn mond?vulde zich met speeksel. Als hij het in zou slikken, besefte?hij, zou hij het uitkotsen. ‘Ik krijg het niet naar binnen.’

‘Het is gezond.’

‘Ik moet overgeven.’

Ze keken elkaar strak aan: het jongetje met het warrige,?vaalbruine haar en de zuur kijkende vrouw met elk grijs haartje op de juiste plaats. Juffrouw Lupescu zei: ‘Nog een hap.’

‘Kan ik niet.’

‘Nog een hap of jij blijft zitten tot je alles hebt opgegeten.’

Nim zocht een stukje tomaat uit dat naar azijn smaakte,?kauwde erop en slikte het kokhalzend door. Juffrouw Lupescu deed de deksels op de bakken en zette ze terug in de?plastic boodschappentas. ‘En nu de lessen.’

Het was midden in de zomer en het bleef bijna tot middernacht licht. Nim kreeg midden in de zomer nooit les,?maar bracht, zolang hij nog op was, de warme, eindeloos?durende schemering door met buiten spelen, de omgeving?verkennen of in bomen klimmen.

‘Lessen?’ vroeg hij.

‘Je voogd vond het een goed idee dat ik je bepaalde dingen zou leren.’

‘Maar ik heb al onderwijzers. Letitia Borrows leert me schrijven en lezen. Bij meneer Pennyworth volg ik het Volledige Programma voor Jongelingen, met Aanvullend Materiaal voor Overledenen. Ik krijg aardrijkskunde en zo. Ik heb?geen extra lessen nodig.’

‘Wou je beweren dat je alles al weet, kind? Zes jaar, maar?je weet alles al.’

‘Dat zei ik niet.’

Juffrouw Lupescu sloeg haar armen over elkaar. ‘Wat weet?je over de gruwels?’

Nim probeerde zich te herinneren wat Silas hem in de?loop der jaren over gruwels had verteld. ‘Dat je uit hun buurt?moet blijven.’

‘Is dat alles wat je weet? Da? Waarom moet je uit hun?buurt blijven? Waar komen ze vandaan? Waar gaan ze naartoe? Waarom mag je nooit bij een gruwelpoort staan? Zeg?het maar, kind.’

Nim haalde zijn schouders op en schudde zijn hoofd. ‘Welke soorten mensen bestaan er?’ vroeg juffrouw Lupescu. ‘Begin maar.’

Nim dacht even na. ‘De levenden,’ zei hij. ‘Eh. De doden.’ Hij viel stil. ‘… Katten?’ opperde hij onzeker. ‘Je bent een dom kind,’ zei juffrouw Lupescu. ‘Je weet?niks en je vindt het niet erg ook, wat nog erger is. Zeg me?na: je hebt levenden en doden, je hebt dagvolk en nachtvolk, er zijn gruwels en mistwandelaars, opperjagers en hemelhonden. En je hebt eenlingen.’

‘Wat bent u?’

‘Ik ben juffrouw Lupescu,’ antwoordde ze streng. ‘En wat is Silas?’

Ze aarzelde even. ‘Silas is een eenling.’

Nim liet het verder lijdzaam over zich heen komen. Als?Silas hem nieuwe dingen leerde, vond hij het interessant en besefte hij vaak niet dat er les werd gegeven. Juffrouw Lupescu dreunde lijstjes op, waarvan hij het nut niet inzag. Hij zat in de crypte en snakte ernaar om buiten in de zomerse schemering te mogen spelen, terwijl de maan al vaag aan de?hemel zichtbaar was.

Toen de les was afgelopen liep hij zo snel mogelijk weg.

Hij was in een rothumeur en zocht speelkameraadjes, maar?zag niemand behalve een grote, grijze hond die om de grafstenen sloop en afstand hield door telkens weg te glippen in?de schaduwen tussen de grafstenen.

De rest van de week was nog erger.

Juffrouw Lupescu bleef hem maaltijden voorzetten die ze?voor hem had klaargemaakt: knoedels drijvend in het varkensvet; dikke, paarsrode soep met een klodder zure room?erin; koude, gekookte aardappelen; koude sauzen vergeven?van de knoflook; hardgekookte eieren in een grijze, onsmakelijk ogende vloeistof. Hij probeerde er telkens zo min mogelijk van te eten. Ook de lessen gingen onverdroten verder.

Twee dagen achter elkaar leerde ze hem in alle mogelijke talen om hulp te roepen. Als hij een fout maakte of iets was?vergeten, gaf ze hem met haar pen een tik op zijn knokkels.

De derde dag overhoorde ze hem.

‘Frans?’

Au secours.’

‘Morsecode?’

‘SOS. Drie puntjes, drie streepjes en weer drie puntjes.’

‘Nachtmergels?’

‘Wat een flauwekul. Ik weet niet eens meer wat een nachtmergel is.’

‘Ze hebben onbehaarde vleugels. Ze vliegen laag en snel.

Je ziet ze nooit in onze wereld, alleen in de rode lucht boven de weg naar Gruweloord.’

‘Dat hoef ik allemaal niet te weten.’

Ze kneep haar lippen nog iets strakker op elkaar en herhaalde: ‘Nachtmergels?’

Nim maakte het geluid diep uit zijn keel dat ze hem had?geleerd, een schrille klank als de roep van een arend. Juffrouw Lupescu snoof. ‘Dat kan ermee door.’

Nim keek verlangend uit naar de dag dat Silas zou terugkeren.

Hij vroeg: ‘Soms zie ik een grote, grijze hond over de begraafplaats lopen. Hij kwam tegelijk met u. Is het uw hond?’

Juffrouw Lupescu trok haar stropdas recht. ‘Nee.’

‘Zijn we klaar?’

‘Vanavond wel. Leer deze lijst. Morgen overhoring.’ De lijsten van juffrouw Lupescu waren met lichtpaarse?inkt op wit papier afgedrukt en ze roken vreemd. Nim nam?zijn nieuwe lijst mee naar de heuvel en probeerde hem door?te nemen, maar zijn aandacht dwaalde telkens af. Uiteindelijk vouwde hij het papier op en legde het onder een steen. Niemand wilde die nacht met hem spelen. Niemand wilde spelletjes doen, kletsen, rennen of klauteren onder de grote zomermaan.

Hij ging naar de tombe van de Owensen om zich bij zijn?ouders te beklagen, maar zijn moeder wilde geen kwaad?woord over juffrouw Lupescu horen, om de volgens Nim onredelijke reden dat Silas haar had uitgekozen, en zijn vader?haalde zijn schouders op en begon hem te vertellen over?vroeger, toen hij nog leerling-schrijnwerker was en dolgraag?al die nuttige dingen had geleerd waarin Nim nu les kreeg,

wat hij nog onredelijker vond.

‘Moet jij trouwens niet je huiswerk maken?’ vroeg mevrouw Owens.

Nim balde zijn vuisten en zweeg. Hij beende weg met het?gevoel dat niemand van hem hield en dat hij miskend werd. Tobbend over het onrecht dat hem was aangedaan, wandelde hij over de begraafplaats en schopte steentjes weg. Hij?zag de donkergrijze hond en riep hem in de hoop dat het?dier met hem wilde spelen, maar de hond hield afstand. Teleurgesteld gooide Nim een aardkluit naar hem toe. De kluit

spatte uit elkaar tegen een dichtbijgelegen grafsteen en de?aarde vloog alle kanten uit. De grote hond keek Nim bestraffend aan, dook weg in de schaduwen en was verdwenen.