Выбрать главу

Achter zijn rug hoorde hij opnieuw gejammer. Hij bedacht dat iets waarvoor zelfs de gruwels bang waren, nog griezeliger moest zijn dan alles wat hij tot nu toe had gezien. Even hield hij op met het maken van gaatjes. Stel dat hij uit de zak zou vallen en in de kaken van een gevaarlijk beest terechtkwam? Maar, dacht Nim, als hij dan toch doodging, stierf hij liever als zichzelf met al zijn herinneringen. In dat geval zou hij tenminste nog weten wie zijn ouders waren, wie Silas was, zelfs wie juffrouw Lupescu was.

En dat leek hem altijd nog minder erg.

Hij deed een nieuwe aanval met de koperen schroef op de jutezak, net zolang tot hij duwend en stekend weer een gat erbij had gemaakt.

‘Kom, jongens,’ riep de bisschop van Bath en Wells. ‘Alleen de trap nog en dan zijn we er, veilig thuis in Gruweloord.’

‘Hoera, monseigneur!’ juichte iemand anders, waarschijnlijk de edelachtbare Archibald Fitzhugh.

Er veranderde iets aan de manier van lopen van zijn ontvoerders. In plaats van horizontaal, bewogen ze zich in een schokkerige opeenvolging van stap omhoog, stap vooruit, stap omhoog, stap vooruit.

Nim porde in de zak om een kijkgaatje te maken. Hij gluurde naar buiten. Boven hem was het akelige uitspansel, onder hem…

… strekte zich de woestijn uit, maar die lag al tientallen meters in de diepte. Achter hem bevonden zich traptreden, treden die eigenlijk voor reuzen waren gemaakt, en aan zijn rechterhand lag de okerkleurige rotswand. De stad Gruweloord, die Nim door het kijkgaatje niet kon zien, moest boven hem liggen. Links van hem bevond zich een steile afgrond. Hij zou zich recht omlaag op de trap laten vallen, besloot hij, en dan maar hopen dat de gruwels in hun wanhopige wedren om veilig thuis te komen, niet zouden merken dat hij ertussenuit kneep. Hij zag de nachtmergels, die een stukje verder hoog door de rode lucht cirkelden.

Tot zijn opluchting liepen er geen gruwels achter hem. De beroemde schrijver Victor Hugo sloot de rij, dus niemand kon de andere gruwels waarschuwen dat het gat in de jutezak steeds groter werd, of dat Nim zich eruit liet vallen.

Maar er was wel iets anders…

Hoewel Nim opzij viel, weg van het kijkgaatje, had hij nog net de grote, grijze gedaante op de trap gezien die hem achtervolgde. Bovendien hoorde hij een nijdig gegrom.

Meneer Owens had een uitdrukking voor twee dingen die hij allebei even onprettig vond. ‘Ik mag kiezen tussen het schavot of de galg,’ zei hij dan. Nim had zich altijd afgevraagd wat dat betekende, omdat hij nog nooit een schavot of galg op de begraafplaats had gezien.

En ik mag kiezen tussen de gruwels of het monster, dacht hij.

Op dat moment beten een paar sterke snijtanden in de jutezak en trokken er net zolang aan tot de stof scheurde langs de openingen die Nim al had gemaakt. De jongen tuimelde op de stenen treden, waar een groot, grijs beest, dat op een hond leek maar dan veel groter, grommend en kwijlend over hem heen gebogen stond. Het dier had fonkelende ogen, witte slagtanden en enorme poten, en het hijgde en keek Nim strak aan.

Voor hem waren de gruwels blijven staan. ‘Drommels!’ zei de hertog van Westminster. ‘De hellehond heeft dat verdraaide joch te pakken.’

‘Laat hem maar,’ zei de keizer van China. ‘Rennen.’

‘Deksels!’ riep de drieendertigste president van de Verenigde Staten.

De gruwels renden de treden op. Nim wist nu zeker dat de trap door reuzen was gemaakt, want elk tree was hoger dan hijzelf. Op hun vlucht draaiden de gruwels zich nog een keer om en maakten obscene gebaren naar het beest en misschien ook naar Nim.

Het beest bleef staan.

Hij gaat me opeten, dacht de jongen spijtig. Wat ben je toch slim, Nim. Hij dacht aan thuis, aan zijn plek op de begraafplaats, en kon zich niet meer voorstellen dat hij daar weg had gewild. Hellehond of geen hellehond, hij moest hoe dan ook naar huis, want daar werd op hem gewacht.

Hij perste zich langs het beest, nam een sprong naar de volgende tree, ruim een meter lager, viel even diep als hij zelf lang was en kwam op zijn enkel terecht, die pijnlijk onder hem dubbel klapte. Daarna sloeg hij tegen de stenen.

Het beest kwam aanrennen, nam een sprong en Nim probeerde weg te kruipen en overeind te komen, maar hij kon niet op zijn verstijfde, pijnlijke enkel staan. Hulpeloos viel hij weer op de grond, viel van de trap af, aan de andere kant van de stenen muur en de rotswand, viel in het ravijn, waar hij een nachtmerrieachtige tuimeling in een peilloze diepte maakte…

Hij wist zeker dat hij tijdens zijn val een stem hoorde die afkomstig was van het beest, en de stem was die van juffrouw Lupescu: ‘O, Nim!’

Het was dezelfde gewaarwording als in de nachtmerries die hij had gehad: een bloedstollende, waanzinnige val door de ruimte op weg naar de grond. In zijn hoofd was slechts plaats voor een enkele gedachte tegelijk, dus die grote hond was juffrouw Lupescu enals ik de grond raak, spat ik uit elkaar vochten om de beschikbare ruimte.

Toen werd er iets om hem heen geslagen wat met dezelfde snelheid omlaag viel als hij. Daarna klonk er een luid geklapper van leerachtige vleugels en werd alles vertraagd. Ook de grond leek niet meer zo snel op hem af te komen als eerst.

De vleugels fladderden sneller en ze stegen een stukje. De enige gedachte in Nims hoofd was:ik vlieg! En dat was zo. Hij keek over zijn schouder en zag een donkerbruine kop boven hem zweven, helemaal kaal en met diepliggende ogen die op glanzende zwarte glasscherven leken.

Nim maakte het schrille geluid dat in het Nachtmergels ‘help’ betekende en de nachtmergel glimlachte en beantwoordde zijn kreet met een krassend geluid, alsof hij het gebaar op prijs stelde.

Toen dook de vreemde vogel omlaag en minderde vaart. Met een plof landden ze in de woestijn. Nim probeerde te gaan staan, maar zijn enkel liet hem weer in de steek en hij viel in het zand. Er stond een felle wind en het scherpe woestijnzand schuurde zijn huid.

De nachtmergel kroop naast hem op de grond met zijn leerachtige vleugels op zijn rug gevouwen. Omdat hij op een kerkhof woonde, was Nim gewend aan gevleugelde wezens, maar dit schepsel leek in de verste verte niet op de engelen die op de grafstenen stonden.

En daar, in de schaduw van Gruweloord, kwam een groot beest door de woestijn galopperen, een kolossale hond leek het wel.

Het dier had de stem van juffrouw Lupescu.

Het zei: ‘Dit is al de derde keer dat de nachtmergels je leven hebben gered. Eerst hoorden ze dat je om hulp riep en hebben ze mij gewaarschuwd en verteld waar je was. De tweede keer lag je bij het vuur te slapen, terwijl ze daarboven in het donker rondvlogen. De nachtmergels hoorden een paar gruwels zeggen dat je ongeluk bracht, dat ze je met een steen de hersens in zouden slaan, je zouden verstoppen tot je goed aan het ontbinden was om je daarna op te eten. Toen hebben ze stilletjes ingegrepen. En nu dit weer.’

‘Juffrouw Lupescu?’

Ze boog haar grote hondenkop naar hem toe. Nim was even bang dat ze een hap uit hem wilde nemen, maar ze gaf hem met haar tong een warme lik over zijn wang. ‘Heb je je enkel bezeerd?’

‘Ja, ik kan er niet meer op staan.’

‘Ik neem je wel op mijn rug,’ zei de grote grijze hond, die eigenlijk juffrouw Lupescu was.

Ze kraste iets in de taal van de nachtmergels. Het schepsel kwam dichterbij en tilde Nim op zodat hij zijn armen om de nek van juffrouw Lupescu kon slaan.

‘Houd je goed vast aan mijn vacht,’ zei ze. ‘En voordat we vertrekken, zeg je…’ Ze slaakte een krassende kreet.

‘Wat betekent dat?’

‘Dankjewel. Vaarwel. Allebei.’

Nim bootste het geluid zo goed mogelijk na en de nachtmergel kakelde geamuseerd. Daarna maakte hij een soortgelijk geluid, spreidde zijn grote leerachtige vleugels uit, nam een aanloop tegen de woestijnwind in en klapwiekte tot hij de wind in zijn vleugels had en als een vlieger opsteeg.