Выбрать главу

‘Morgen bellen we je ouders om te vertellen hoe het is afgelopen.’

‘Dank u wel, oom Tam,’ zei Mo met een glimlach. ‘Ik doe alleen mijn plicht.’

Zwijgend reden ze weer door de stad, terwijl Nim tevergeefs probeerde te vervagen. Hij voelde zich misselijk en miserabel. Vanavond had hij zijn eerste echte ruzie met Silas gehad, hij had van huis willen weglopen, was er niet in geslaagd van huis weg te lopen en er ook niet in geslaagd naar huis terug te keren. Hij kon de politie niet vertellen hoe hij heette of waar hij woonde. De rest van zijn leven zou hij in een arrestantenhok of gevangenis moeten doorbrengen, al vroeg hij zich af of ze kinderen ook in de gevangenis stopten.

‘Mag ik iets vragen? Zijn er gevangenissen voor kinderen?’ vroeg hij aan de mannen op de voorbank.

‘Aha, je gaat ’m zeker knijpen?’ vroeg de oom van Mo. ‘Snap ik best. Groeit op voor galg en rad. Tja, dat soort kinderen moeten ze opsluiten.’

Nim wist niet of het ja of nee betekende. Hij tuurde uit het raampje. Er vloog iets groots met de wagen mee. Het was zwarter en groter dan de grootste vogel, zo groot als een mens ongeveer, en de vleugels klapperden en fladderden als de vlucht van een vleermuis.

De rossige agent zei: ‘Als we op het bureau zijn, kun je maar beter zeggen hoe je heet en wie we moeten bellen om je op te halen; dan geven wij je een uitbrander en nemen zij je mee naar huis. Begrepen? Als je meewerkt, hebben wij een rustige nacht met zo min mogelijk papierwerk. Dat is beter voor iedereen. We willen je alleen maar helpen.’

‘Je bent veel te lief voor hem. Een nachtje in de cel overleeft hij wel,’ zei de grote agent tegen zijn maat. Hij keek om naar Nim. ‘Behalve als het vanavond druk is en we je bij een paar dronkenlappen moeten zetten. Die kunnen behoorlijk vervelend worden.’

Nim dacht: hij liegt! Ze spelen het spel van de aardige agent en de boeman…

Toen de politiewagen de hoek omsloeg, klonk er een doffe klap. Iets groots was in aanraking gekomen met de motorkap en werd in het donker omver gereden. De politiewagen kwam met gierende remmen tot stilstand en de rossige agent vloekte binnensmonds. ‘Hij liep gewoon de weg op!’ riep hij. ‘Je hebt het zelf gezien!’

‘Ik weet niet precies wat ik zag,’ zei de grootste van de twee. ‘Maar je hebt in elk geval iets geraakt.’

Ze stapten uit en schenen met hun zaklantaarns om zich heen. De rossige agent zei: ‘Het kwam omdat hij zwart droeg. Dat zie je niet.’

‘Daar is hij!’ riep de grootste. Met de zaklantaarn in de hand renden de twee agenten naar de gestalte op de grond.

Nim morrelde aan de hendels, maar beide portieren zaten goed op slot. Een metalen rooster scheidde de voorbank van de achterbank. Ook als hij vervaagde, zat hij nog steeds vast in een politiewagen.

Hij boog zich zo ver mogelijk naar voren en strekte zijn nek om te kunnen zien wat er aan de hand was.

De rossige man zat op zijn hurken naast iemand die op de grond lag en die hij nauwlettend bekeek. De andere, grotere agent stond erbij en scheen met de lantaarn in het gezicht van degene die ze hadden aangereden.

Nim zag het ook en… begon als een gek op het raampje te bonzen.

De grote agent liep naar de wagen. ‘Wat is er?’ vroeg hij geergerd.

‘U hebt mijn… mijn vader aangereden.’

‘Dat meen je niet.’

‘Hij lijkt op mijn vader,’ zei Nim. ‘Mag ik kijken?’

De grote agent liet zijn schouders hangen. ‘O jee, Simon! Het joch zegt dat we zijn vader hebben aangereden.’

‘Je houdt me verdorie voor de gek.’

‘Volgens mij meent hij het.’ De grote agent trok het portier open en liet Nim uitstappen.

Silas lag languit op zijn rug op de plek waar hij door de wagen was geraakt. Hij lag doodstil.

Nims ogen prikten. ‘Pap?’ En toen: ‘U hebt hem doodgereden.’ Het was niet echt gelogen, hield hij zich voor.

‘Ik heb een ambulance gewaarschuwd,’ zei Simon, de agent met het rossige snorretje.

‘Het was een ongeluk,’ zei de andere agent.

Nim hurkte naast Silas neer en hield zijn koude hand stevig vast. Als er een ambulance was gewaarschuwd, had hij weinig tijd. ‘Dat wordt dus het einde van jullie carriere.’

‘Het was een ongeluk. Je hebt het gezien.’

‘Hij kwam ineens….’

‘Wat ik heb gezien,’ zei Nim, ‘is dat u zich door uw nichtje hebt laten gebruiken om iemand met wie ze op school ruzie heeft eens goed te intimideren. U arresteert me zonder aanhoudingsbevel, alleen omdat ik laat op straat loop, en als mijn vader voor de wagen springt om jullie tegen te houden en uit te zoeken wat er aan de hand is, wordt hij opzettelijk aangereden.’

‘Het was een ongeluk!’ herhaalde Simon.

‘Heb je ruzie met Mo?’ vroeg oom Tam met gespeelde verbazing.

‘We zitten allebei in acht b,’ zei Nim. ‘En jullie hebben mijn vader vermoord.’

In de verte konden ze de sirenes al horen.

‘Simon,’ zei de grote agent, ‘Ik wil je onder vier ogen spreken.’

Ze liepen naar de andere kant van de auto en lieten Nim alleen achter in het donker bij Silas die op de grond lag. Nim kon de twee agenten opgewonden met elkaar horen praten. Hij ving flarden van hun gesprek op: ‘Die stomme nicht van je!’ en ‘Als jij beter uit je doppen had gekeken!’ Simon prikte verwijtend in Tams borst.

‘Nu! Niemand kijkt,’ fluisterde Nim en hij vervaagde.

Een draaikolk van diepe duisternis. De figuur op de grond stond ineens naast hem en Silas zei: ‘Ik breng je naar huis. Sla je armen om mijn nek.’

Nim deed wat zijn voogd zei. Terwijl hij Silas stevig vasthield, doken ze de nacht in en vlogen naar het kerkhof.

‘Het spijt me,’ zei Nim.

‘Mij ook,’ zei Silas.

‘Deed het pijn?’ vroeg Nim. ‘Die aanrijding?’

‘Ja,’ antwoordde Silas. ‘Je mag je heksenvriendinnetje wel bedanken. Ze heeft me opgezocht om te vertellen dat je in de puree zat en in wat voor puree.’

Toen streken ze op de begraafplaats neer. Nim keek rond alsof het allemaal nieuw voor hem was. ‘Dat was heel dom, he, wat ik vanavond deed. Ik bedoel, dat was heel gevaarlijk.’

‘Gevaarlijker dan je beseft, jongeheer Owens.’

‘Maar je had gelijk,’ zei Nim. ‘Ik blijf hier. Ik ga niet meer naar school en loop nooit meer weg.’

* * *

Maureen Quilling had de rotste week van haar leven. Nick Farthing negeerde haar; oom Tam ging tekeer over dat joch van Owens en verbood haar er met iemand over te praten, want dat kon hem zijn baan kosten en dan was ze nog niet jarig; haar ouders waren razend op haar; de wereld had haar bedrogen; zelfs de kinderen uit groep zeven waren niet bang meer voor haar. Het was een hel. Ze wilde wel eens een babbeltje met dat joch van Owens maken, want het was, zo had ze rondwentelend in haar ellende besloten, allemaal zijn schuld. Gearresteerd worden was nog een milde straf vergeleken bij… en ze bedacht ingewikkelde wraakacties, die uitblonken in valsheid en vernuft. Door dat soort fantasieen ging ze zich iets beter voelen, maar het hielp niet echt.

Er was een corvee waar Mo altijd kippenvel van kreeg: het opruimen van het scheikundelokaal, wat inhield dat de bunsenbranders en petrischalen, het ongebruikte filtreerpapier en dergelijke werden opgeborgen. Volgens een strikt rouleerstelsel was ze eens in de twee maanden aan de beurt, maar het spreekt vanzelf dat deze corveedienst uitgerekend in de rotste week van haar leven moest vallen.

Gelukkig was mevrouw Hawkins, de schei- en natuurkundedocent, in het lokaal om aan het eind van de dag haar spullen en papieren bij elkaar te zoeken. Het was een hele geruststelling dat zij er was, dat er tenminste iemand was.

‘Goed werk, Maureen,’ zei mevrouw Hawkins. Een witte slang op sterk water keek vanuit zijn pot met niets ziende ogen op hen neer.