Toen Scarlett om zich heen keek, zag ze een man in beige regenjas. Hij zat op zijn hurken bij een grafsteen en hield een groot vel papier vast, dat wapperde in de wind. Snel liep ze naar hem toe.
‘Als jij deze kant vasthoudt,’ zei de man. ‘Je ene hand hier en je andere daar. Excuses voor het ongemak. Ben je extreem dankbaar.’
Naast hem stond een koekblik. Hij haalde er een waskrijtje uit, dat de afmetingen had van een kleine kaars, waarmee hij met soepele, geoefende streken over de steen gleed.
‘Daar gaan we!’ riep hij monter. ‘En hier is het dan… oeps. Onderaan zit nog een kronkelding. Zal wel klimop zijn. De victorianen versierden alles met klimop, erg symbolisch… die nemen we ook mee. Laat maar los.’
Hij kwam overeind en streek met zijn hand door zijn grijze haar. ‘Au, blij dat ik sta. De benen gingen wat prikkelig worden,’ zei hij. ‘Wat vind je ervan?’
De gedenksteen was begroeid met groen en geel mos, en zo door het weer aangetast dat de letters vrijwel onleesbaar waren, maar de afdruk van het krijt was duidelijk te zien: ‘Majella Godspeed, ongehuwde joffer van deze parochie, 1791 — 1870, niet meer onder onsP wel in onze gedachten,’ las Scarlett hardop.
‘En dat waarschijnlijk ook niet meer,’ zei de man. Hij was kalend, glimlachte onzeker en keek haar met knipperende ogen aan van achter zijn kleine, ronde brillenglazen, waardoor hij veel weg had van een vriendelijke uil.
Er viel een dikke regendruppel op zijn papier. De man rolde het vel haastig op en pakte het blik met de krijtjes. Weer een paar regendruppels en Scarlett nam op verzoek van de man de tekenmap mee, die hij tegen een grafsteen had neergezet, en ze liep achter hem aan naar het ondiepe kerkportaal om voor de regen te schuilen.
‘Dankjewel,’ zei de man. ‘Ik denk niet dat het lang blijft regenen. Volgens het weerbericht krijgen we vanmiddag overwegend zon.’
Als bij toverslag stak er een ijzige wind op en kletterde de regen in volle hevigheid neer.
‘Ik weet wat je denkt,’ zei de grafsteenkopieerder tegen Scarlett.
‘O ja?’ vroeg Scarlett, die net had gedacht: mijn moeder zal me wel vermoorden.
‘Je dacht: is dit een kerk of een grafkapel? En het antwoord luidt, voor zover ik dat heb kunnen vaststellen, dat hier inderdaad een kerkje heeft gestaan en dat de begraafplaats een voortzetting van het vroegere kerkhof is geweest. Dan spreken we dus over de negende of tiende eeuw. Daarna werd de kerk meerdere malen verbouwd of uitgebreid. Maar ergens rond 1825 brandde het gebouw af en tegen die tijd was het al te klein voor dit gebied geworden. De mensen uit de buurt bezochten de Sint-Dunstankerk op het plein in de oude stad. Toen het kerkje werd herbouwd, maakten ze er een grafkapel van, al behielden ze veel van de karakteristieke trekken van het oorspronkelijke gebouw. Zo zouden de gebrandschilderde ramen in de achterwand uit het vroegere…’
‘Ik dacht eigenlijk,’ zei Scarlett, ‘dat mijn moeder me wel zal vermoorden. Ik heb de verkeerde bus genomen en nu kom ik veel te laat thuis…’
‘Goeie genade, arm kind,’ zei de man. ‘Wacht maar. Ik woon hier vlakbij.’ Hij drukte haar de map, het blik krijtjes en het opgerolde vel papier in handen en liep op een drafje naar het hek, met zijn hoofd tussen zijn schouders tegen de striemende regen. Een paar minuten later zag Scarlett de koplampen van een auto en hoorde ze getoeter.
Ze rende naar het hek. Ervoor stond een auto, een oude groene mini. De man met wie ze had gepraat, zat achter het stuur en draaide zijn raampje naar beneden.
‘Stap maar in. Waar woon je?’
Scarlett bleef staan, terwijl de regen in haar nek liep. ‘Ik neem geen lift van vreemden aan.’
‘Gelijk heb je,’ zei de man, ‘maar de ene dienst, nou ja, enzovoort. Kom, leg die spullen achterin voor ze doorweekt raken.’ Hij opende het portier aan de passagierskant, en Scarlett bukte om zijn benodigdheden op de achterbank te leggen. ‘Weet je wat,’ zei de man. ‘Als jij je moeder nu eens belt — met mijn telefoon — en je geeft haar mijn kenteken door? Kom maar in de auto zitten. Je wordt kletsnat.’
Scarlett aarzelde. Haar natte haar plakte tegen haar hoofd. Ze had het koud.
De man gaf haar zijn mobiele telefoon. Ze keek ernaar en besefte dat ze er meer tegen opzag haar moeder te bellen dan in de auto te stappen. ‘Ik kan ook de politie bellen, he?’
‘Natuurlijk. Je kunt ook naar huis lopen. Of je kunt je moeder bellen en vragen of ze je komt ophalen.’
Scarlett ging in de passagiersstoel zitten en sloot het portier. In haar hand hield ze nog steeds de mobiel.
‘Waar woon je?’ vroeg de man.
‘U hoeft me niet, ik bedoel, u mag me ook naar de bushalte…’
‘Ik breng je thuis. Wat is het adres?’
‘Acacia Avenue 102a, een zijstraat van de hoofdweg en een stukje voorbij het grote sportcentrum…’
‘Je bent echt een eind uit de buurt geraakt, he? Goed. Gauw naar huis dan maar.’ Hij haalde de auto van de handrem, keerde en reed de heuvel af.
‘Woon je hier al lang?’ vroeg hij.
‘Dat niet. Na de kerst zijn we hierheen verhuisd, maar ik heb hier vroeger ook gewoond.’
‘Hoor ik een accent?’
‘Dat klopt. Ik kom uit Schotland, daar heb ik tien jaar gewoond en praatte ik net als alle anderen, maar hier val ik op als een vlieg in de soep.’ Hoewel het grappig was bedoeld, kwam het niet zo over. Ze kon zelf horen hoe verbitterd haar stem klonk.
De man reed naar Acacia Avenue, parkeerde de auto voor het huis en wilde per se met haar meelopen tot aan de voordeur. Toen de deur openging, zei hij: ‘Duizend excuses. Ik ben zo vrij geweest uw dochter thuis te brengen. U hebt haar goed opgevoed, moet ik zeggen, want ze wilde geen lift van me aannemen. Maar, nou ja, het regende, ze nam de verkeerde bus die haar aan de andere kant van de stad afzette. Kortom, alles zat tegen. Wilt u uw hand over uw hart strijken? Kunt u haar vergeven? En, ahum, mij ook?’
Scarlett had verwacht dat haar moeder wel boos zou zijn, maar tot haar verbazing en opluchting zei ze alleen dat je tegenwoordig niet voorzichtig genoeg kon zijn. Was meneer Ahum soms leraar en wilde hij een kop thee?
Meneer Ahum zei dat hij Frost heette, zeg maar Jay, en mevrouw Perkins glimlachte en zei dat hij haar Noona moest noemen en dat ze een ketel water ging opzetten.
Onder de thee vertelde Scarlett over haar busavontuur, waardoor ze op de begraafplaats was beland en meneer Frost bij het kerkje had ontmoet.
Mevrouw Perkins liet het kopje uit haar handen vallen.
Gelukkig zaten ze aan de keukentafel, zodat het kopje niet op de grond viel en ook niet brak. Er ging alleen thee over het tafelblad. Mevrouw Perkins begon zich beschaamd te verontschuldigen en pakte een doekje uit de gootsteen om de knoeiboel op te vegen. ‘Het kerkhof op de heuvel?’ vroeg ze. ‘In de oude stad?’
‘Daar woon ik vlakbij,’ zei meneer Frost. ‘Ik heb al veel afdrukken van de stenen daar gemaakt. Weet je dat het een beschermd natuurgebied is?’
‘Dat weet ik,’ antwoordde mevrouw Perkins met een zuinig mondje. ‘Heel vriendelijk van u om Scarlett thuis te brengen, meneer Frost.’ Elk woord had de gevoelstemperatuur van een ijsblokje. ‘Nu moet u maar gaan.’
‘Wacht eens even!’ zei meneer Frost gemoedelijk. ‘Als ik u heb gekwetst, was dat niet de bedoeling. Heb ik iets verkeerds gezegd? Ik maak afdrukken voor een plaatselijk historisch onderzoek, ik bedoel, ik ben geen grafschenner of zo.’
Scarlett was even bang dat haar moeder de zorgelijk kijkende meneer Frost een klap zou verkopen, maar mevrouw Perkins schudde haar hoofd. ‘Sorry, u kunt er niets aan doen. Een vervelende familiegeschiedenis.’ Op geforceerd opgewekte toon ging ze verder. ‘Vroeger, toen Scarlett klein was, speelde ze vaak op die begraafplaats. Dat is een jaar of tien geleden. Ze had daar een fantasievriendje, een jongetje dat Niemand heette.’