d Scarlett wilde geen thee, dank u wel. Ook geen chocoladekoekje. Meneer Frost was bezorgd.
‘Je ziet eruit,’ zei hij, ‘alsof je een geest hebt gezien. Als je naar een kerkhof gaat, nou ja, ahum, dan zou dat natuurlijk zomaar kunnen. Een tante van me beweerde dat haar papegaai spoken zag. Ze was een rode ara. Die papegaai. Mijn tante was architect. Hoe het verder ging, weet ik niet meer.’
‘Niets aan de hand,’ zei Scarlett. ‘Het was een lange dag.’
‘Dan breng ik je naar huis. Weet jij trouwens wat daar staat? Ik zit er al een half uur op te puzzelen.’ Hij wees naar een tafeltje waarop een grafafdruk lag, plat gehouden door een jampot op elke hoek. ‘Zou het Gladstone kunnen zijn? Misschien familie van de premier. Iets anders kan ik er niet van maken.’
‘Ik weet ’t niet,’ antwoordde Scarlett. ‘Maar zaterdag zal ik er nog eens naar kijken.’
‘Zie ik je moeder dan ook?’
‘Ze zei dat ze me ’s morgens hier zou afzetten voordat ze boodschappen ging doen voor het etentje. Ze gaat een kip grillen.’
‘Denk je,’ vroeg meneer Frost hoopvol, ‘dat ze ook gebakken aardappeltjes maakt?’
‘Waarschijnlijk wel.’
Meneer Frost keek opgetogen. ‘Ik bedoel, ik wil niet dat ze er te veel werk van maakt.’
‘Ze doet het graag,’ zei Scarlett naar waarheid. ‘Fijn dat u me wilt thuisbrengen.’
‘Graag gedaan,’ zei meneer Frost.
Ze daalden achter elkaar de trap af in het smalle huis van meneer Frost totdat ze beneden bij het portaaltje kwamen.
In Krakau ligt een heuvel, de Wawel, en onder die heuvel ligt de Drakengrot, genoemd naar een dode draak. Die grot is een toeristische trekpleister, maar eronder liggen grotten waar de toeristen geen weet van hebben en nooit komen. Die grotten lopen diep de heuvel in en zijn onbewoond.
Silas liep voorop, gevolgd door de grijze kolos die juffrouw Lupescu was en die haar met kussentjes bedekte voetzolen zachtjes neerzette. Achter hen liep Kandar, een in doeken gewikkelde Assyrische mummie met krachtige adelaarsvleugels en ogen als robijnen, die een biggetje in zijn armen hield.
Ze waren met z’n vieren begonnen, maar in een hoger gelegen grot waren ze Haroun kwijtgeraakt doordat de ifriet met de voor zijn soort typerende overmoed in een nis was gestapt, die gevormd werd door drie spiegels van glanzend brons, waar hij door een vurige lichtflits was verzwolgen. In een ommezien was alleen het spiegelbeeld van de ifriet nog te zien. Hij had zijn fonkelende ogen opengesperd en bewoog zijn mond alsof hij hun toeschreeuwde dat ze zo gauw mogelijk moesten weggaan. Daarna vervaagde hij en waren ze hem kwijt.
Silas, die geen problemen met spiegels had, bedekte er eentje met zijn jas om de valstrik verder onschadelijk te maken.
‘Zo,’ zei hij. ‘Nu zijn we nog maar met z’n drieen.’
‘En een big,’ zei Kandar.
‘Waarom een big?’ vroeg juffrouw Lupescu met een wolventong tussen haar wolventanden.
‘Brengt geluk,’ zei Kandar.
Juffrouw Lupescu bromde, niet overtuigd door zijn antwoord.
‘Had Haroun soms een big bij zich?’ vroeg Kandar. ‘Stil,’ zei Silas. ‘Ze komen eraan. Zo te horen zijn het er
behoorlijk veel.’
‘Laat ze maar komen,’ fluisterde Kandar.
De nekharen van juffrouw Lupescu gingen recht overeind
staan. Hoewel ze zich stilhield, zette ze zich schrap, en met de grootst mogelijke moeite weerhield ze zich ervan het hoofd op te heffen en te huilen als een wolvin.
‘Wat een prachtig uitzicht,’ zei Scarlett.
‘Ja,’ zei Nim.
‘Dus je familie is vermoord,’ zei ze. ‘Is de dader bekend?’
‘Niet dat ik weet. Mijn voogd wil alleen kwijt dat de moordenaar nog leeft. Later zal hij me alles vertellen.’
‘Wanneer?’
‘Als ik eraan toe ben.’
‘Waar is hij bang voor? Dat je een pistool grijpt en wraak?neemt op de man die je familie heeft vermoord?’
Nim keek haar ernstig aan. ‘Inderdaad, al zou ik geen pistool pakken, maar wel iets dergelijks.’
‘Dat meen je niet.’
Nim zei niets, kneep zijn lippen op elkaar en schudde zijn hoofd. ‘Dat meen ik wel.’
Het was een heldere, zonnige zaterdagochtend. Ze waren bij het Egyptische laantje gekomen, waar ze in de schaduw liepen van de dennen en de wijdvertakte apenboom.
‘Is je voogd ook een dode?’
‘Ik praat niet over hem.’
Scarlett keek gekwetst. ‘Zelfs niet met mij?’
‘Zelfs niet met jou.’
‘Bekijk het maar.’
‘Het spijt me,’ zei Nim. ‘Ik wilde niet…’ maar Scarlett viel hem in de rede. ‘Ik heb meneer Frost beloofd niet te lang weg te blijven, dus ik ga maar weer.’
‘Oke.’ zei Nim, bang dat hij haar had beledigd, maar zonder te weten hoe hij het goed moest maken.
Hij keek haar na, terwijl ze over het slingerpad naar de kapel terugliep. Een bekende vrouwenstem zei smalend: ‘Daar gaat juffertje hoog-in-haar-bol!’ Maar er was niemand te zien.
Aangeslagen liep Nim terug over het Egyptische laantje. Juffrouw Lillibit en juffrouw Violet hadden het goedgevonden dat hij een doos met pocketboeken in hun grafkelder bewaarde, en hij had behoefte aan afleiding.
Tot een uur of twaalf hielp Scarlett meneer Frost met zijn grafafdrukken en daarna gingen ze lunchen. Meneer Frost bood haar als beloning iets te eten aan uit de snackbar onder aan de heuvel. Terwijl ze met een papieren zak in hun hand weer naar boven liepen, aten ze van hun dampende patat met vis, die zwom in de azijn en glinsterde van het zout.
‘Als ik informatie over een moord wil hebben, waar moet ik dan zoeken?’ vroeg Scarlett. ‘Ik heb al op internet gekeken.’
‘Ahum. Hangt ervan af. Wat voor moord?’
‘In deze stad. Dertien of veertien jaar geleden werd hier een gezin vermoord.’
‘Jereminee,’ zei meneer Frost. ‘Echt waar?’
‘Echt waar. Gaat het wel goed met u?’
‘Een appelflauwte. Meer niet. Zoiets afschuwelijks, daar sta je niet graag bij stil. Ik bedoel, dat hier ook moorden plaatsvinden. Niet iets waarvoor een meisje van jouw leeftijd belangstelling hoort te hebben.’
‘Het is niet voor mij,’ gaf Scarlett toe. ‘Maar voor een vriend.’
Meneer Frost nam de laatste hap gebakken vis. ‘In de bibliotheek, denk ik. Als je op internet niets kunt vinden, staat er vast iets in hun krantenarchief. Maar vanwaar die interesse?’
Scarlett wilde zo min mogelijk leugens vertellen. ‘Een bekende vroeg of ik het voor hem wilde uitzoeken.’
‘Vast en zeker in de bibliotheek,’ zei meneer Frost. ‘Moord. Brr! Daar krijg ik de koude rillingen van.’
‘Ik ook,’ zei Scarlett en ze voegde er hoopvol aan toe: ‘Kunt u me vanmiddag even bij de bibliotheek afzetten?’
Meneer Frost beet een grote friet doormidden, kauwde erop en keek mismoedig naar de rest van zijn patat. ‘Ze koelen zo snel af, vind je niet? Eerst verbrand je bijna je mond en een paar tellen later zijn ze alweer koud.’
‘Het spijt me,’ zei Scarlett, ‘dat ik alweer om een lift vraag.’
‘Geen probleem,’ zei meneer Frost. ‘Ik vroeg me alleen even af wat ik vanmiddag te doen had en of je moeder van chocola houdt. Flesje wijn of een doos bonbons? Ik weet het niet. Allebei misschien?’
‘Vanaf de bibliotheek kan ik zelf naar huis lopen. En mijn moeder is dol op bonbons. Ik trouwens ook.’
‘Bonbons dan maar,’ zei meneer Frost opgelucht. Ze waren bij zijn huis aangekomen, het middelste van de rij hoge huizen op de heuvel met de groene mini voor de deur. ‘Stap maar in. Ik breng je naar de bibliotheek.’
De bibliotheek was een vierkant gebouw van natuursteen en baksteen uit het begin van de vorige eeuw. Scarlett keek om zich heen en liep naar de balie.