‘Zeg het maar,’ zei de vrouw achter de balie. ‘Ik ben op zoek naar oude krantenartikelen.’
‘Is het voor school?’ vroeg de vrouw.
‘Ik wil iets weten over de geschiedenis van de stad,’ antwoordde Scarlett, trots dat het geen echte leugen was.
‘De plaatselijke krant staat op microfiches,’ zei de vrouw. Ze was fors en droeg zilveren ringen in haar oren. Scarlett voelde haar hart in haar keel kloppen. Ze was ervan overtuigd dat ze er schuldig of verdacht uitzag, maar de vrouw bracht haar naar een kamer met vierkante bakken die op computerschermen leken, en deed haar voor hoe ze de krant pagina voor pagina op het scherm kon bekijken. ‘Op den duur is alles gedigitaliseerd,’ zei ze. ‘Wat zoek je precies?’
‘Iets van dertien of veertien jaar geleden. Het is nogal vaag, maar als ik het zie, weet ik het wel.’
De vrouw gaf Scarlett een kleine bak waarin voor vijf jaar aan kranten op microfilm was opgeslagen. ‘Leef je uit, zou ik zeggen.’
Scarlett had aangenomen dat het uitmoorden van een gezin voorpaginanieuws zou zijn, maar toen ze het bericht eindelijk vond, was het weggestopt op de vijfde pagina. De moord had dertien jaar geleden in oktober plaatsgevonden. Het was een gortdroog stukje tekst zonder commentaar. Alleen een koele opsomming van de feiten:
Architect Ronald Dorian, 36jaar, zijn vrouw Carlotta, 34jaar, uitgeefster, en hun dochter Misty, 7jaar, werden dood aangetroffen in hun woning aan Dunstan Road 33, vermoedelijk ten gevolge van een misdrijf. Een woordvoerder van de politie laat weten dat het in dit stadium te vroeg is om conclusies te trekken. Er wordt een diepgaand onderzoek ingesteld.
In de krant stond niet hoe het gezin was gestorven en over de vermiste baby werd met geen woord gerept. In de weken erna hulde de krant zich in stilzwijgen en, voor zover Scarlett kon zien, onthield de politie zich van elk commentaar.
Toch twijfelde ze er geen moment aan dat dit de moord was die ze zocht. Dunstan Road 33. Ze kende het huis. Ze was er zelf geweest.
Nadat ze de bak met de microfilm aan de balie had afgegeven en de bibliothecaresse had bedankt, liep ze op die zonnige aprilmiddag naar huis. Haar moeder was aan het koken — en dat viel niet mee, wat Scarlett opmaakte uit de lucht van een aangebrande steelpan, die bijna overal in huis hing. Ze trok zich terug in haar slaapkamer, gooide de ramen wijd open om de schroeilucht kwijt te raken en ging op bed zitten met de telefoon in haar hand.
‘Dag meneer Frost.’
‘Dag Scarlett. Het gaat toch nog door vanavond? Hoe is het met je moeder?’
‘Alles onder controle,’ antwoordde Scarlett, hetzelfde antwoord als haar moeder had gegeven toen zij had gevraagd hoe het ging. ‘Ahum, meneer Frost, hoe lang woont u al in dat huis?’
‘Hoe lang ik daar woon? Een maand of vier.’
‘Hoe bent u eraan gekomen?’
‘Een advertentie op de ruit van een makelaarskantoor. Het stond leeg en ik kon het me veroorloven. Nou ja, maar net. Ik wilde een huis op loopafstand van het kerkhof, dus dit was ideaal.’
‘Meneer Frost.’ Omdat ze niet wist hoe ze het nieuws moest inkleden, vertelde ze plompverloren: ‘Dertien jaar geleden zijn er drie mensen in dat huis vermoord. De familie Dorian.’
Het bleef heel stil aan de andere kant van de lijn.
‘Meneer Frost. Bent u er nog?’
‘Ahum, ik ben er nog. Neem me niet kwalijk, maar dat overviel me nogal. Het is een oud huis, ik bedoel, dat soort akelige dingen, je neemt aan dat er vroeger wel het een en ander is voorgevallen. Maar niet… Hoe is het precies gegaan?’
Scarlett vroeg zich af hoeveel ze hem zou vertellen. ‘Ik vond een stukje in een oude krant met het adres. Meer niet. Ik weet niet hoe ze zijn gestorven.’
‘Lieve hemel.’ Meneer Frost leek meer ontdaan door het nieuws dan Scarlett had verwacht. ‘Dit is typisch een klus voor de plaatselijke historici. Laat het maar aan mij over. Ik zoek het allemaal uit en dan breng ik je verslag uit.’
‘Dank u,’ zei Scarlett opgelucht.
‘Ahum, ik neem aan dat je je moeder erbuiten wilt houden. Als Noona erachter komt dat er in mijn huis moorden zijn gepleegd, ook al is het dertien jaar geleden, mag je vast niet meer met me omgaan. Dus, ahum, zolang jij er niets over zegt, houd ik ook mijn mondje dicht.’
‘Dank u wel, meneer Frost.’
‘Tot zeven uur. Met bonbons.’
Het werd een bijzonder geslaagd etentje. De schroeilucht was uit de keuken verdwenen. De kip smaakte goed, de salade nog beter, de gebakken aardappels waren eigenlijk te krokant, maar meneer Frost verklaarde dat hij ze zo juist lekker vond en nam een tweede portie.
De bloemen vielen in goede aarde; de bonbons, die ze als dessert aten, waren heerlijk. Ze kletsten wat, keken televisie en om tien uur kondigde meneer Frost aan dat hij maar eens op huis aan ging.
‘Tijd, tij en historisch onderzoek wachten op niemand.’ Hij schudde enthousiast Noona’s hand, gaf Scarlett een heimelijke knipoog en vertrok.
‘s Avonds probeerde Scarlett Nim in haar dromen op te zoeken. Voordat ze in slaap viel, dacht ze heel sterk aan hem; in haar verbeelding liep ze over het kerkhof en keek naar hem uit. Ze droomde wel, maar over Glasgow. Met haar vroegere vriendinnen liep ze door het centrum van de stad. Ze waren op zoek naar een bepaalde straat, maar elke weg die ze insloegen, liep dood.
Onder in de heuvel in Krakau, in de diepste gewelven onder de drakengrot, kwam juffrouw Lupescu door een verkeerde stap ten val.
Silas hurkte naast haar neer en legde zijn handen om haar hoofd. Haar gezicht zat onder het bloed en dat was maar gedeeltelijk haar eigen bloed.
‘Laat me hier achter,’ zei ze. ‘Red de jongen.’ Ze was halverwege haar gedaanteverwisseling: de grijze wolvin werd weer een vrouw en haar gezicht had al menselijke trekken gekregen.
‘Nee,’ protesteerde Silas. ‘Ik laat je niet in de steek.’
Achter hem stond Kandar, die het biggetje in zijn armen koesterde alsof het een pop was. De linkervleugel van de mummie hing er zielig bij. Vliegen kon hij niet meer, maar zijn baardige gezicht stond onverzettelijk.
‘Ze komen terug,’ fluisterde juffrouw Lupescu. ‘De zon gaat veel te gauw op.’
‘In dat geval,’ zei Silas, ‘moeten we ze uitschakelen voordat ze ons aanvallen. Kun je opstaan?’
‘Da. Ik ben een hemelhond,’ antwoordde juffrouw Lupescu. ‘Ik kan opstaan.’ Ze liet haar hoofd zakken en toen ze het weer ophief, was het een wolvenkop geworden. Ze zette haar voorpoten op het gesteente en hees zich moeizaam overeind tot ze op haar vier poten stond; een grijze wolvin, groter dan een beer, met een met bloed bevlekte vacht en snuit.
Toen wierp ze haar kop in haar nek, slaakte een woedende aanvalskreet en ontblootte haar tanden. Ze liet haar kop weer zakken. ‘En nu,’ grauwde juffrouw Lupescu, ‘maken we hier voorgoed een eind aan.’
Zondag in de namiddag ging de telefoon. Scarlett zat beneden ijverig figuurtjes over te tekenen uit de mangastrip die ze had gelezen. Haar moeder nam de telefoon aan.
‘Dat is ook toevallig! We hadden het net over je,’ zei haar moeder, hoewel het helemaal niet waar was. ‘Het was heel gezellig. Ik heb een heerlijke avond gehad. De bonbons? Die waren voortreffelijk, meer dan voortreffelijk. Ik zeg net tegen Scarlett: zeg maar dat hij altijd welkom is als hij mee wil eten.’ Gevolgd door: ‘Ja, ze is thuis. Ik geef haar even. Scarlett!!!’
‘Je hoeft niet te gillen,’ zei haar dochter. ‘Ik ben hier.’
‘Dag Scarlett,’ zei meneer Frost opgewonden. ‘De. Ahum.
Waar we het over gehad hebben. Je weet wel, wat er in mijn huis is gebeurd. Zeg maar tegen die vriend van je dat ik het heb uitgezocht en, ahum, bedoel je met “die vriend” eigenlijk jezelf of bestaat hij echt, als je mijn vraag niet al te vrijpostig vindt…’