‘Afgesproken,’ antwoordde Scarlett.
‘Het duurt niet lang,’ zei meneer Frost. ‘Kom, jongeman.’
Nim stond op en wierp een bezorgde blik naar Scarlett. ‘Het is in orde,’ zei ze met haar meest geruststellende glimlach. ‘Ik wacht hier op je.’
Scarlett keek hun schaduwen na toen ze de kamer verlieten en de trap op gingen. Ze was nerveus, maar ook verwachtingsvol gestemd. Wat zou Nim te weten komen, vroeg ze zich af. Ze vond het fijn dat hij de brief als eerste zou zien. Per slot van rekening was het zijn geschiedenis, dus had hij er recht op.
Meneer Frost liep voor de jongen uit.
Terwijl Nim de trap beklom, keek hij om zich heen, maar hij zag niets wat hem bekend voorkwam. Alles was even vreemd.
‘Helemaal naar boven,’ zei meneer Frost. Ze liepen de volgende trap op. ‘Ik eh, je hoeft me geen antwoord te geven, maar ahum, jij bent toch die jongen?’
Nim zweeg.
‘We zijn er.’ Meneer Frost stak de sleutel in het slot van de zolderkamer, opende de deur en ze gingen samen naar binnen.
Het was een piepklein kamertje onder een schuin dak. Dertien jaar geleden had er een ledikantje gestaan. Nu was er nauwelijks genoeg ruimte voor de man en de jongen.
‘Puur geluk,’ zei meneer Frost. ‘Ik zat er zogezegd met mijn neus bovenop.’ Hij hurkte neer om het versleten vloerkleed op te tillen.
‘Dus u weet wie mijn familie heeft vermoord?’ vroeg Nim.
‘Nog even geduld.’ Meneer Frost greep een korte plank en duwde erop, zodat hij hem eruit kon lichten. ‘Dit zal vroeger de babykamer zijn geweest. Ik laat je… helaas, we weten nog steeds niet wie het gedaan heeft. Geen idee. Geen enkel aanknopingspunt.’
‘We weten dat hij donker haar had,’ zei Nim, in de kamer waar eens zijn ledikant had gestaan. ‘En we weten dat hij Jack heette.’
Meneer Frost stak zijn hand in de lege ruimte waar eerst een vloerplank had gelegen. ‘Het is bijna dertien jaar geleden,’ zei hij. ‘En haar wordt dunner en grijs. Maar je hebt gelijk. Jack is de naam.’
Hij richtte zich op. De hand die hij in het gat had gestoken hield nu een groot, scherp mes vast.
‘Nu,’ zei de man Jack, ‘wordt het tijd dat ik mijn klus afmaak.’
Nim keek hem met grote ogen aan. Het leek alsof meneer Frost een vermomming was geweest, een pet die hij droeg en die hij nu afzette. Er was niets meer van zijn beminnelijke verschijning over.
Het licht glinsterde in zijn bril en in het lemmet van zijn mes.
Scarlett riep van onder aan de trap: ‘Meneer Frost, er is iemand aan de deur. Zal ik opendoen?’
De man Jack keek maar een ogenblik de andere kant uit, maar Nim, die wist dat het zijn laatste kans was, vervaagde zo grondig als hij maar kon. De man Jack keek eerst naar waar hij Nim voor het laatst had zien staan en tuurde daarna om zich heen met een gezicht waarop verbazing en woede elkaar afwisselden. Hij deed een stap naar voren. Zijn hoofd zwaaide van links naar rechts als een oude tijger die prooi ruikt.
‘Je bent hier ergens,’ grauwde de man Jack. ‘Ik kan je ruiken.’
De deur van de zolderkamer sloeg achter hem dicht en toen hij zich omdraaide, werd de sleutel in het slot omgedraaid.
De man Jack verhief zijn stem: ‘Dit is uitstel, knul, maar geen afstel,’ riep hij achter de gesloten deur. ‘Wij hebben nog een oude rekening te vereffenen.’
Nim stormde naar beneden, knalde overal tegenaan en tuimelde bijna de trap af in zijn haast om bij Scarlett te komen.
Zodra hij haar zag, riep hij: ‘Scarlett! Hij is ‘t! Kom mee!’
‘Wie? Wat bedoel je?’
‘Frost! Hij is Jack! Hij wilde mij ook vermoorden!’ Beng. De man Jack schopte tegen de deur.
‘Maar…’ Scarlett probeerde het nieuws te verwerken.
‘Maar het is zo’n aardige man.’
‘Nee,’ zei Nim, die haar hand greep en haar de trap af?sleurde naar het portaaltje. ‘Dat is hij niet.’
Scarlett opende de voordeur.
‘Goedenavond, jongedame,’ zei de man voor de deur, die?vanuit de hoogte op haar neerkeek. ‘We zijn op zoek naar?meneer Frost en ik dacht dat dit zijn honk was.’ Hij had zilvergrijs haar en rook naar eau de cologne.
‘Bent u allemaal vrienden van meneer Frost?’ vroeg Scarlett.
‘Jazeker,’ antwoordde een kleinere man, die achter de rug?van de ander stond. Deze man had een zwart snorretje en?droeg als enige een hoed.
‘Nou en of,’ zei de derde. Hij was jonger dan de anderen,?een blonde Scandinavische reus.
‘Wij Jacks zijn allemaal vrienden van hem,’ zei de laatste van het stel, een brede kolos met een stierenkop. Deze?man was donker getint.
‘Hij, eh, meneer Frost, is even weg,’ zei Scarlett. ‘Maar zijn auto staat voor de deur,’ merkte de zilvergrijze man op. De blonde vroeg: ‘Wie ben jij dan?’
‘Mijn moeder is met hem bevriend,’ antwoordde Scarlett. Ze zag Nim opzij van de groep driftig gebaren dat ze de?mannen aan hun lot moest overlaten en met hem mee moest?gaan.
Zo luchtig mogelijk zei ze: ‘Hij is even naar buiten gewipt om een krantje te kopen bij de winkel op de hoek.’ Ze?trok de deur achter zich dicht, beschreef een grote boog om?de mannen heen en liep weg.
‘Waar ga jij naartoe?’ vroeg de man met het snorretje. ‘Ik moet de bus halen.’ Ze liep de heuvel op naar de bushalte bij het kerkhof en keek bewust niet om.
Nim liep naast haar. Zelfs Scarlett zag hem als een schim
in de toenemende duisternis, vaag als een nevelsluier, vluchtig als een wegschietend blad, een waas dat heel even op een?jongen had geleken.
‘Sneller lopen,’ zei Nim. ‘Maar niet rennen. Ze kijken?naar je.’
‘Wie zijn dat?’ vroeg Scarlett zachtjes.
‘Ik weet het niet. Maar ik vond ze vreemd, alsof het geen
echte mensen waren. Ik ga terug om ze af te luisteren.’
‘Natuurlijk zijn het mensen.’ Scarlett klom zo snel mogelijk tegen de heuvel op zonder echt te rennen. Ze wist niet?of Nim nog naast haar liep.
De vier mannen stonden bij de voordeur van nummer 33.
‘Het bevalt me niets,’ zei de dikke man met de stierennek. ‘Bevalt het u niet, meneer Tar?’ vroeg de zilvergrijze man.
‘Nou, ons ook niet. Er is iets mis. Er is iets grondig mis.’
‘Krakau is uitgevallen. We krijgen geen antwoord meer.
En na Melbourne en Vancouver…’ sprak de man met het?snorretje. ‘Dan zijn we nog maar met z’n vieren.’
‘Stil, meneer Ketch,’ zei de grijsharige man. ‘Ik moet nadenken.’
‘Neem me niet kwalijk,’ zei meneer Ketch. Hij beklopte?zijn snorretje met een gehandschoende vinger, keek speurend de heuvel af en floot tussen zijn tanden door. ‘Ik denk… dat we achter haar aan moeten,’ zei meneer?Tar, de man met de stierennek.
‘Ik denk dat jullie je mond moeten houden,’ zei de zilvergrijze man. ‘Als ik stil zeg, bedoel ik ook stil.’
‘Sorry, meneer Dandy,’ zei de blonde.
Ze waren stil.
In de stilte konden ze het gebonk in huis horen, dat van?de zolderverdieping leek te komen.
‘Ik ga naar binnen,’ besloot meneer Dandy. ‘Meneer Tar?gaat met mij mee. Nimble en Ketch, jullie pakken het meisje en brengen haar terug.’
‘Dood of levend?’ vroeg meneer Ketch met een zelfvoldane grijns.
‘Levend natuurlijk, stom rund,’ zei meneer Dandy. ‘Ik ben?benieuwd wat ze ons te vertellen heeft.’
‘Misschien hoort ze bij de anderen,’ zei meneer Tar. ‘Bij?de groep die ons te pakken heeft genomen in Vancouver en?Melbourne en…’
‘Pak haar,’ beval meneer Dandy. ‘Schiet een beetje op.’
De blonde hulk en de hoed-met-snorretje renden tegen de?heuvel op.
Meneer Dandy en meneer Tar stonden voor de deur van?nummer 33.
‘Forceer hem,’ zei meneer Dandy.