Meneer Tar plantte zijn schouder tegen de voordeur en?duwde er met volle kracht tegenaan. ‘Gaat niet. Deze deur?is extra beveiligd.’
‘Wat de ene Jack doet,’ zei meneer Dandy, ‘kan de andere Jack ongedaan maken.’ Hij trok zijn handschoen uit,?legde zijn hand tegen de deur en prevelde iets in een oeroude taal. ‘Probeer het nog eens.’
Tar zette zijn volle gewicht tegen de deur, gromde en duwde. Deze keer gaf het slot mee en zwaaide de voordeur open. ‘Goed gedaan,’ zei meneer Dandy.
Ver boven hen, vanaf de zolderverdieping, hoorden ze een?krakend geluid.
Halverwege de trap kwamen ze de man Jack tegen.
Meneer Dandy grinnikte vreugdeloos zijn perfecte tanden?bloot. ‘Hallo, Jack Frost. Ik dacht dat je de jongen te pakken had.’
‘Dat had ik ook. Maar hij is ontsnapt.’
‘Alweer?’ Jack Dandy lachte breeduit, nog killer en met?nog meer zicht op zijn perfecte gebit. ‘Een keer is pech, de?tweede keer is rampzalig.’
‘We krijgen hem nog wel,’ zei de man Jack. ‘Vanavond?maken we hier een einde aan.’
‘Dat is je geraden ook,’ zei meneer Dandy.
‘Hij is vast op het kerkhof,’ zei de man Jack. De drie mannen renden de trap af.
De man Jack snoof de lucht op. Hij rook de geur van de?jongen, voelde een tinteling achter in zijn nek. Het leek of?hij dit eerder had meegemaakt. In het portaaltje bleef hij?stilstaan om zijn lange zwarte jas aan te trekken, die al die tijd aan de kapstok had gehangen en uit de toon viel bij zijn?tweed colbertje en beige regenjas.
De voordeur stond open en het was bijna donker. Deze?keer wist de man Jack precies waar hij heen moest. Zonder?dralen ging hij naar buiten en liep zo snel mogelijk de heuvel op.
Het kerkhof was al gesloten toen Scarlett er aankwam. Ze rammelde wanhopig aan het hek, maar dat zat op slot. Ineens stond Nim naast haar. ‘Kun je aan de sleutel komen?’ vroeg het meisje.
‘Daar hebben we geen tijd voor.’ Nim ging zo dicht mogelijk tegen de metalen spijlen staan. ‘Sla je armen om me heen.’
‘Hoezo?’
‘Sla je armen om me heen en doe je ogen dicht.’ Scarlett keek hem strak aan, alsof ze hem uitdaagde, en?hield hem toen stevig vast terwijl ze haar ogen stijf dichtkneep. ‘Goed.’
Nim drukte zich tegen het hek aan. Het hoorde bij de begraafplaats en hij hoopte dat zijn privileges als Ereburger van de Begraafplaats ook zouden gelden voor het meisje dat hij bij zich had. Even later glipte hij als een rookwolk tussen de spijlen door.
‘Doe je ogen maar open.’
Scarlett deed wat hij zei. ‘Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?’
‘Ik hoor hier,’ antwoordde hij. ‘Als ik op de begraafplaats ben, kan ik dat soort dingen.’
Schoenzolen kletsten op het plaveisel en er verschenen twee mannen voor de ingang. Ze rukten en rammelden aan het hek.
‘Hallootjes,’ zei Jack Ketch, waarbij zijn snorretje opwipte. Hij glimlachte door de spijlen naar Scarlett als een konijn met een geheim. Om zijn linkeronderarm had hij een zwartzijden stuk koord gebonden, waaraan hij met zijn gehandschoende rechterhand een ruk gaf. Hij trok het los, voelde hoe sterk het was, wikkelde het om zijn vingers en maakte een lus alsof hij een vlechtwerkje aan het opzetten was. ‘Kom, kind. Niets aan de hand. Niemand doet je iets.’
‘We willen je alleen een paar vragen stellen,’ zei de grote blonde, meneer Nimble. ‘We zijn hier in naam der wet.’ (Hij loog. Er was niets wettigs aan de Jacks Van Alle Markten Thuis, hoewel ze in de regering, het politieapparaat en op andere invloedrijke posten hadden gezeten.)
‘Rennen!’ riep Nim en hij trok Scarlett mee. Ze zette het op een lopen.
‘Zag je dat?’ vroeg de man die Ketch werd genoemd.
‘Wat?’
‘Er was iemand bij haar. Een jongen.’
‘De jongen?’ vroeg Jack Nimble.
‘Hoe moet ik dat weten? Help me een handje?’
De potige man haakte zijn handen in elkaar. Jack Ketch plaatste zijn in zwart leer gehulde voet op het opstapje, kreeg een zetje, klom over het hek en sprong er aan de andere kant af. Hij kwam op de oprijlaan terecht, op handen en voeten alsof hij een kikker was. Hij stond op. ‘Zoek een manier om ook binnen te komen. Ik ga alvast achter ze aan.’ Over het slingerpad schoot hij de begraafplaats op.
‘Vertel even wat je van plan bent,’ zei Scarlett.
Nim liep heel snel over de schemerige begraafplaats zonder te rennen, nog niet tenminste.
‘Hoezo?’
‘Ik heb zo’n idee dat die man me wilde vermoorden. Zag je hoe hij met dat zwarte koord speelde?’
‘Ik weet het wel zeker. Die man Jack — jouw meneer Frost — was in elk geval van plan mij te vermoorden. Hij had een mes.’
‘Meneer Frost is niet van mij. Nou ja, sorry, dat was hij wel. Waar gaan we naartoe?’
‘Eerst brengen we jou in veiligheid. Daarna reken ik met die kerels af.’
Overal waar Nim kwam, werden de bewoners wakker. Ze gingen verschrikt en bezorgd op een kluitje staan.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Gaius Pompeius aan Nim.
‘Slecht volk,’ antwoordde Nim. ‘Willen jullie ze in de gaten houden? En vertel me telkens waar ze zijn. We moeten Scarlett verbergen. Wie weet er een veilige plek?’
‘De crypte,’ stelde Thackeray Porringer voor.
‘Daar kijken ze het eerst.’
‘Met wie praat je eigenlijk?’ vroeg Scarlett. Ze keek Nim aan alsof hij gek was geworden.
‘In de heuvel,’ opperde Gaius Pompeius.
Nim dacht na. ‘Goed plan. Kun jij je nog herinneren, Scarlett, waar we vroeger de Blauwe Man hebben gezien?’
‘Vaag. Het was er donker, maar ik weet nog dat er geen reden was om bang te zijn.’
‘Daar breng ik je heen.’
Ze haastten zich naar boven. Scarlett hoorde Nim onderweg met allerlei mensen praten, maar ze ving alleen zijn woorden op. Het was alsof ze luisterde naar de helft van een telefoongesprek. En daardoor schoot haar te binnen…
‘Mijn moeder gaat door het lint,’ zei ze. ‘Dat overleef ik niet.’
‘Maak je geen zorgen,’ zei Nim, ‘je overleeft het wel.’ En tegen iemand anders: ‘Dus er zijn er twee. Samen? Goed.’
Ze kwamen bij het mausoleum van de Frobishers. ‘De ingang zit links achter de onderste kist,’ zei Nim. ‘Als er iemand anders aankomt, ga je onmiddellijk naar beneden. Heb je iets om bij te lichten?’
‘Ja, een piepklein ledlampje aan mijn sleutelring.’
‘Uitstekend.’
Hij trok de deur van het mausoleum open. ‘Wees voorzichtig en zorg dat je niet valt.’
‘Wat ga jij doen?’ vroeg Scarlett.
‘De begraafplaats is mijn huis,’ antwoordde Nim. ‘Dus die ga ik nu verdedigen.’
Scarlett drukte het ledlichtje aan en kroop op handen en voeten verder. De ruimte achter de kist was krap, maar ze perste zich erdoorheen en trok de kist zo veel mogelijk voor het gat. In het zwakke ledlicht zag ze de stenen trap liggen. Ze richtte zich op, zocht met haar hand steun bij de muur en liep drie treden omlaag. Daar ging ze op Nim zitten wachten. Ze hoopte maar dat hij wist was hij deed.
‘Waar zijn ze nu?’ vroeg Nim.
Zijn vader gaf antwoord. ‘Eentje is bij het Egyptische laantje naar jou op zoek. Zijn vriend houdt de wacht bij de muur langs het steegje. Drie anderen proberen over diezelfde muur te klimmen door op een grote vuilnisemmer te gaan staan.’
‘Ik wou dat Silas er was. Hij zou korte metten met ze maken. Of juffrouw Lupescu.’
‘Zonder hen kunnen we het ook wel af,’ zei meneer Owens bemoedigend.
‘Waar is ma?’
‘Ook bij de muur langs het steegje.’
‘Zeg tegen haar dat ik Scarlett achter in het mausoleum van de Frobishers heb verborgen. En vraag of ze op haar let als mij iets overkomt.’
Nim rende over de donker geworden begraafplaats naar het noordwestelijke gedeelte. De enige manier om daar te komen was via het Egyptische laantje en daar liep de man met het zwartzijden koord, die naar hem op zoek was en hem wilde ombrengen…