De man met de stierenkop zei: ‘Op zo’n toon praat je niet met meneer Dandy, snotneus! Ik sla je tot moes, ik zal je…’
De grijsharige kwam een stap dichterbij staan. ‘Hou je mond, Jack Tar. Goed, mijn antwoord in ruil voor de jouwe. Wij — mijn vrienden en ik — zijn lid van een geheim genootschap, dat bekendstaat als de Jacks Van Alle Markten Thuis of de Messen-Jacks of iets dergelijks. We zijn al eeuwenoud en we weten… we herinneren ons dingen die de meeste mensen al lang zijn vergeten. Oude Kennis.’
‘Magie?’ vroeg Nim. ‘U weet iets af van magie?’
De man knikte minzaam. ‘Als je het zo wilt noemen, maar het is een bijzondere vorm van magie. Magie die we bij de doden weghalen. Als het ene de wereld verlaat, komt er zogezegd iets anders voor in de plaats.’
‘Dus daarom hebben jullie mijn familie gedood. Om er magische krachten aan te ontlenen. Dat is absurd.’
‘Nee, we moesten jullie doden uit zelfbehoud. Lang geleden, in de tijd van de farao’s en de piramiden, heeft een van de onzen de geboorte van een kind voorspeld dat de scheidslijn tussen de levenden en de doden kon bewandelen. Als het kind volwassen werd, zou hij een einde aan ons genootschap maken en aan alles waar wij voor staan. Londen was nog niet eens een dorp toen wij al van ieder kind een geboortehoroscoop trokken. En New York heette nog Nieuw Amsterdam toen we jouw familie in de peiling kregen. We stuurden onze beste, scherpzinnigste, gevaarlijkste Jack op je af om de zaak fatsoenlijk af te handelen. Hij moest zorgen dat we de duistere toverkracht in ons eigen voordeel konden blijven gebruiken, zodat de komende vijfduizend jaar alles weer pico bello zou verlopen. Maar hij faalde.’
Nim keek de drie mannen aan.
‘Waar is hij nu? Waarom is hij er niet bij?’
‘Wij nemen jou voor onze rekening, terwijl onze Jack Frost met zijn uitstekende neus het spoor van je vriendin volgt. We willen namelijk geen getuigen. Niet bij zoiets belangrijks.’
Nim boog zich voorover en begroef zijn handen in het onkruid dat het verwaarloosde graf bedekte.
‘Pak me dan, als je kan.’
De blonde man grinnikte. De stierennek schoot op hem af en zelfs meneer Dandy zette een paar stappen in zijn richting.
Nim stak zijn vingers zo diep mogelijk in het gras en ontblootte zijn tanden. Toen sprak hij drie woorden in een taal die al uitgestorven was voordat de Blauwe Man was geboren.
‘Skag! Teg! Khavagach!’
Met die woorden opende hij de gruwelpoort.
Het graf zwaaide als een valluik open. In de diepte daaronder zag Nim de sterren, een duisternis vol glinsterende lichtjes.
Meneer Tar, de man met de stierenkop, stond vlak voor het gat en kon niet meer remmen. Tot zijn verbijstering tuimelde hij de donkere diepte in.
Meneer Nimble nam een sprong en kwam met gespreide armen op Nim af. Op het hoogste punt aangekomen bleef hij even in de lucht hangen en werd toen door de gruwelpoort naar binnen gezogen, steeds verder de diepte in.
Meneer Dandy stond op een stenen richel vlak voor de rand en tuurde de duisternis in. Daarna sloeg hij zijn ogen op naar Nim en lachte grimmig.
‘Ik weet niet precies wat je daar deed,’ zei meneer Dandy, ‘maar het zal je niet helpen.’ Hij trok een pistool uit zijn jaszak en richtte het op Nim. ‘Dit had ik dertien jaar geleden moeten doen. Belangrijke opdrachten moet je nooit aan een ander overlaten. Die kun je beter zelf doen.’
Uit de geopende gruwelpoort kwam een droge, warme wind vol stof opzetten. Nim zei: ‘Hieronder ligt een woestijn. Er is water, als je ernaar zoekt. Er is wat te eten, als je nog beter zoekt. Maar jaag de nachtmergels niet tegen je in het harnas. En vermijd Gruweloord. De gruwels wissen je geheugen en maken een gruwel van je, of ze laten je rotten en eten je op. Het is allebei geen pretje.’
De loop van het pistool bleef strak op hem gericht. Meneer Dandy zei: ‘Waarom moet ik dat weten?’
Nim wees naar een punt aan de andere kant van de begraafplaats. ‘Kijk, daar komen ze aan!’ Hij had het nog niet gezegd of meneer Dandy keek opzij. Misschien een tel of zo, maar lang genoeg voor Nim om te vervagen. Toen meneer Dandy zijn ogen weer op Nim richtte, stond de jongen niet meer naast het kapotte standbeeld. Van diep uit het graf steeg een jammerlijke kreet op, die leek op de eenzame roep van een nachtvogel.
Meneer Dandy keek om zich heen; zijn voorhoofd een groot vraagteken, zijn postuur een samengebalde massa woede en besluiteloosheid. ‘Waar ben je?’ grauwde hij. ‘De duivel hale je! Waar ben je?’
Hij meende een stem te horen, die zei: ‘Als je de gruwelpoort hebt geopend, moet je hem gauw weer sluiten. Een poort die openstaat, wil ook weer dicht.’
De richel boven het gat begon te schudden en te trillen. Meneer Dandy had ooit een aardbeving meegemaakt in Bangladesh en dat was hetzelfde gevoel geweest. De aarde golfde onder zijn voeten en meneer Dandy viel. Hij zou in de diepe duisternis getuimeld zijn als hij zijn armen niet stevig om de omgevallen gedenksteen had geslagen en zich eraan had vastgeklampt. Hij had geen idee wat zich daar beneden bevond, maar wist wel dat hij het niet wilde weten.
De aarde beefde en hij voelde dat de steen onder zijn gewicht begon te verschuiven. Toen hij opkeek, zag hij dat de jongen nieuwsgierig op hem neerkeek.
‘Ik ga de gruwelpoort sluiten,’ zei Nim. ‘Als je die steen blijft vasthouden, loop je het risico dat hij boven op je valt en je verplettert, of dat hij je gewoon opslokt en je tot een deel van de poort maakt. Een van beide. Ik geef je nog een laatste kans, en dat is meer dan mijn familie van jullie heeft gekregen.’
Een schokkerig beven. Meneer Dandy keek in de grijze ogen van de jongen, vloekte en zei: ‘Denk maar niet dat je kunt ontkomen. Wij zijn de Jacks Van Alle Markten Thuis en wij zijn overal. Het is nog niet voorbij.’
‘Voor jullie wel,’ zei Nim. ‘Het is afgelopen met jullie en alles wat jullie vertegenwoordigen. Zoals jullie man in Egypte al had voorspeld: jullie hebben me niet kunnen doden. Vroeger waren jullie overal. Nu is het voorbij.’ Nim glimlachte. ‘Dus daar heeft Silas het zo druk mee, nietwaar? Hij jaagt op jullie.’
Meneer Dandy hoefde niets te zeggen. Zijn gezicht bevestigde Nims vermoeden.
Of hij wel iets had willen zeggen, kwam Nim niet te weten, want de man liet de gedenksteen los en viel langzaam door de open gruwelpoort.
Nim zei: ‘Wech Kharados.’
De gruwelpoort werd weer een graf, niets meer en niets minder.
Er werd aan zijn mouw getrokken. Fortinbras Bartleby keek hem aan. ‘Nim! De man die bij de kapel was, loopt nu de heuvel op.’
De man Jack liep zijn neus achterna. Hij had zich losgemaakt van de anderen, onder meer omdat de stank van Jack Dandy’s eau de cologne hem belette subtielere luchtjes op te vangen.
Hij kon de jongen niet ruiken. Hier in elk geval niet. De jongen rook naar het kerkhof, maar het meisje rook naar het huis van haar moeder, naar de parfum die ze vanmorgen bij de afscheidskus van haar moeder had overgenomen. Verder verspreidde ze de geur van angstzweet, dacht Jack. Ze rook als een slachtoffer, een prooi voor hem. En waar het meisje was, zou de jongen vroeg of laat ook opduiken.
Met het heft van zijn mes stevig in zijn hand liep hij tegen de heuvel op. Hij was er bijna toen hij het gevoel kreeg — hij wist het zelfs bijna zeker — dat Jack Dandy en de anderen waren verdwenen. Geen probleem, dacht hij. Des te meer ruimte aan de top. Zijn eigen carriere binnen het genootschap was vertraagd en uiteindelijk tot stilstand gekomen toen hij had gefaald bij het uit de weg ruimen van de familie Dorian. Het leek alsof ze hem daarna niet meer vertrouwden.
Maar dat zou snel veranderen.
Op de top van de heuvel raakte hij het geurspoor van het meisje kwijt. Toch was hij er zeker van dat ze in de buurt was. Hij liep een stukje terug en na ongeveer vijftien meter ving hij bijna bij toeval een vleugje van haar op naast een klein mausoleum met een metalen hek ervoor. Toen hij eraan trok, zwaaide het hek moeiteloos open.