Hier hing haar geur heel sterk. Hij kon ruiken dat ze bang was. Een voor een trok hij de kisten van de planken, zodat ze op de grond kletterden. Het oude hout brak en de inhoud rolde over de vloer van het mausoleum. Tot zijn ongenoegen stelde hij vast dat het meisje zich niet in een van die kisten had verstopt.
Waar dan?
Hij onderzocht de muren, maar kon geen oneffenheden vinden. Hij liet zich op handen en knieen zakken, trok de onderste kist naar zich toe en voelde wat erachter zat. Op de tast vond hij een opening.
‘Scarlett!’ Hij probeerde te bedenken hoe hij haar zou hebben geroepen toen hij nog meneer Frost was, maar hij was het vergeten. Meneer Frost bestond niet meer. Nu was hij alleen nog de man Jack. Op handen en knieen kroop hij door het gat in de muur.
Toen Scarlett het lawaai boven haar hoofd hoorde, liep ze behoedzaam de trap af. Met haar linkerhand steunde ze tegen de muur, in haar rechterhand hield ze het ledlampje vast, dat net genoeg licht gaf om te zien waar ze haar voeten neerzette. Onder aan de trap gekomen schuifelde ze met kloppend hart het ondergrondse gewelf in.
Ze was bang: bang voor die aardige meneer Frost met zijn griezelige vrienden, bang voor de ruimte en wat ze daar had meegemaakt, en als ze heel eerlijk was, zelfs een beetje bang voor Nim. Hij was niet meer de rustige jongen met een geheim, haar speelkameraadje van vroeger, maar hij was veranderd in iemand met bovennatuurlijke gaven.
Hoe zal mijn moeder reageren, vroeg ze zich af. Ze zal meneer Frost proberen te bellen om te vragen hoe laat ik thuiskom. Ze dacht: als ik hier levend uit kom, moet ze me een mobieltje geven. Het is belachelijk. Ik ben de enige uit mijn klas die geen eigen telefoon heeft, nou ja, bijna de enige.
Ze dacht: ik mis mijn moeder.
Scarlett was er niet op bedacht dat iemand geluidloos door het donker kon sluipen. Een hand in een handschoen werd op haar mond gelegd en een stem die alleen nog maar in de verte leek op die van meneer Frost zei onaangedaan: ‘Geen geintjes. Als je iets probeert, snijd ik je keel door. Knik als je me hebt begrepen.’
Scarlett knikte.
Nim zag de chaos in het mausoleum van de Frobishers, de omgevallen kisten waarvan de inhoud over het looppad lag verspreid. De vele Frobishers en Frobyshers en enkele Pettyfers liepen handenwringend en in uiteenlopende mate van opwinding rond.
‘Hij is al naar beneden,’ zei Ephraim.
‘Dankjewel.’ Nim kroop door het gat naar het binnenste van de heuvel en liep de trap af.
Omdat hij even goed kon zien als de doden, zag hij de treden en de ruimte daaronder. Halverwege de trap zag hij de man Jack, die Scarlett vasthield. Hij had haar arm op haar rug gedraaid en bedreigde haar met een groot, gevaarlijk uitbeenmes.
De man Jack keek in het donker op. ‘Dag knul.’
Nim zweeg, concentreerde zich op zijn vervaging en stapte op de volgende tree.
‘Je denkt dat ik je niet kan zien,’ zei de man Jack. ‘En dat klopt. Ik kan je niet zien, maar ik kan je angst ruiken; ik kan je ook horen bewegen en ademen. Nu ik je knappe verdwijntruc ken, kan ik je voelen. Zeg iets tegen me, of anders zal ik alvast een paar plakjes van deze jongedame afsnijden. Begrepen?’
‘Ja,’ antwoordde Nim. Zijn stem galmde door het gewelf. ‘Ik heb het begrepen.’
‘Goed zo. Kom maar dichterbij, dan kunnen we een babbeltje maken.’
Nim liep verder de trap af. Hij wilde een schrikaanjaging proberen en richtte zijn aandacht op het vergroten van de paniek in het vertrek, op het tastbaar maken van doodsangst.
‘Kap daarmee,’ zei de man Jack. ‘Wat je ook aan het doen bent, kap ermee.’
Nim hield ermee op.
‘Denk je nu echt dat jouw miezerige magie vat op me heeft? Weet je eigenlijk wel, knul, wie ik ben?’
‘Jij bent een Jack. Je hebt mijn familie vermoord en je had mij ook moeten doden.’
Jack trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ik jou doden? Hoe kom je daarbij?’
‘Dat heeft de oude man me verteld. Dat ik een eind aan jullie genootschap zou maken als ik de kans kreeg op te groeien. Nu is het zover. Jullie plan is mislukt en jullie gaan eraan.’
‘Mijn genootschap dateert al van de tijd van Babylon. Het is onschendbaar.’
‘Je weet het nog niet, he?’ Nim stond vijf passen van de man Jack verwijderd. ‘Je vier vrienden waren de laatste Jacks. Hoe was het ook alweer… Krakau, Vancouver en Melbourne. Allemaal weg.’
‘Alsjeblieft, zorg dat hij me loslaat,’ smeekte Scarlett.
‘Je hoeft niet bang te zijn,’ stelde Nim haar gerust met een kalmte die hij vanbinnen niet voelde. Tegen Jack zei hij: ‘Je schiet er niets mee op als je haar kwaad doet. En je schiet er niets mee op als je mij vermoordt. Begrepen? Het genootschap van de Jacks Van Alle Markten Thuis bestaat niet meer.’
Jack knikte bedachtzaam. ‘Als dat waar is en ik ben nu een Jack-op-mezelf, dan heb ik een uitstekende reden om jullie beiden te doden.’
Nim zei niets.
‘Trots,’ zei de man Jack. ‘Ik ben trots op mijn werk, zo trots dat ik wil afmaken waar ik aan ben begonnen.’ En toen: ‘Wat doe je nou?’
Nims haar ging overeind staan. Hij voelde de aanwezigheid van een rooksliertachtig wezen dat door de ruimte kronkelde. ‘Dat ben ik niet. Dat is de Slier. Hij bewaakt de schatten die hier begraven liggen.’
‘Je liegt.’
Scarlett zei: ‘Hij liegt niet. Het is waar.’
‘O ja? Liggen hier schatten begraven? Houd me niet…’
‘De Slier bewaakt de schatten voor de meester.’
‘Wie was dat?’ vroeg de man Jack, angstig om zich heen turend.
‘Hoorde je dat?’ vroeg Nim verbaasd.
‘Jawel,’ antwoordde de man Jack.
‘Ik niet,’ zei Scarlett. ‘Ik hoorde niets.’
‘Wat is dit voor plek?’ vroeg Jack. ‘Waar zijn we eigenlijk?’
Nim wilde antwoorden, maar de Slier was hem voor. Zijn stem galmde door het vertrek. ‘Dit is de plaats van de schat. Dit is de plaats van de macht. Dit is waar de Slier wacht. Hij wacht tot zijn meester terugkeert.’
‘Jack?’
De man Jack hield zijn hoofd schuin. ‘Prettig dat je me roept, knul. Had dat eerder gedaan, dan had ik je eerder gevonden.’
‘Jack, wat is mijn echte naam? Hoe werd ik door mijn familie genoemd?’
‘Wat kan het jou nog schelen?’
‘De Slier zei dat ik achter mijn echte naam moest komen. Hoe heette ik vroeger?’
‘Kom, wat was het ook alweer? Peter? Paul? Roderick? Je ziet er wel uit als een Roderick. Of meer als een Stephen?’ Hij was de jongen aan het jennen.
‘Als je me toch gaat doden, kun je het me net zo goed vertellen,’ zei Nim.
Jack haalde in het donker zijn schouders op en knikte, alsof hij wilde zeggen: maar natuurlijk!
‘Ik wil dat je het meisje vrijlaat. Laat Scarlett los.’
Jack tuurde door de duisternis. ‘Is dat een altaarsteen?’
‘Ik denk het wel.’
‘En een mes? Een beker? Een broche?’
Jack glimlachte. Nim kon zijn gezicht in het donker zien. Het was een vreemde, verrukte glimlach die niet bij hem paste, alsof hij een geweldig idee had gekregen. Hoewel Scarlett alleen donkere flitsen achter haar oogleden zag, hoorde ze zijn opgetogen stem.
‘Dus het genootschap bestaat niet meer en er worden geen Conventies meer gehouden. Maar al zou ik de laatste van de Jacks zijn, wat maakt het uit? Ik kan een nieuw genootschap oprichten, met meer macht dan het vorige.’
‘Macht,’ echode de Slier.
‘Dit is geweldig,’ zei de man Jack. ‘Kijk ons nou eens! We staan hier op een historische plaats, waar al duizenden jaren naar wordt gezocht, en alles ligt klaar voor de komende plechtigheid. Zo’n buitenkans op het moment dat alles verloren lijkt, doet je bijna in de voorzienigheid geloven, alsof de gebeden zijn verhoord van alle Jacks die zijn heengegaan.’