Nim merkte dat de Slier Jacks woorden aandachtig volgde. Hij bespeurde een zacht geritsel en voelde de opwinding in het vertrek stijgen.
De man Jack zei: ‘Let op, ik ga mijn hand uitsteken en houd het mes tegen je keel, Scarlett, dus probeer niet weg te rennen als ik je loslaat. En jij, knul, legt de beker, het mes en de broche in mijn hand.’
‘De schatten van de Slier,’ fluisterde een drievoudige stem. ‘Ze komen altijd terug. Wij bewaken ze voor onze meester.’
Nim bukte, pakte de voorwerpen van de altaarsteen en legde ze in Jacks geopende hand. Jack grijnsde.
‘Nu laat ik je los, Scarlett. Zodra ik het mes wegtrek, ga je op de grond liggen met je gezicht naar beneden en je handen achter op je hoofd. Een verkeerde beweging en je sterft een pijnlijke dood. Begrepen?’
Ze hapte naar adem. Haar mond was kurkdroog. Trillend en bevend stapte ze naar voren. Haar rechterarm, die de hele tijd tegen haar rug had gelegen, was gevoelloos geworden en ze kreeg steken in haar schouder. Ze ging op de grond liggen met haar wang op de platgestampte aarde.
We zijn er geweest, dacht ze zonder enige emotie. Het leek alsof het niet haar maar andere mensen overkwam, alsof ze naar een surrealistisch toneelstuk keek dat geleidelijk was veranderd in een moordspel. Ze hoorde dat Jack Nim vastgreep.
Ze hoorde Nims stem. ‘Laat Scarlett gaan.’
En de stem van de man Jack. ‘Als je precies doet wat ik zeg, zal ik haar niet doden. Dan zal ik haar zelfs geen centje pijn doen.’
‘Ik geloof er niets van. Ze kan je identificeren.’
‘Nee,’ zei de man zelfverzekerd. ‘Dat kan ze niet.’ Op bewonderende toon ging hij verder: ‘Dit mes is al tienduizend jaar oud en nog steeds scherp… Loop naar het altaar, knul, en kniel daar neer. Handen op je rug. Nu!’
‘Al zo lang geleden,’ zei de Slier.
Scarlett ving alleen een zacht geruis op, alsof er iets reusachtigs door de kamer kronkelde, maar de man Jack kon het verstaan. ‘Wil je je naam weten,’ vroeg hij de jongen. ‘Voordat ik je bloed op dit altaar pleng.’
Nim voelde het koude mes in zijn nek. Op dat moment viel alles op zijn plaats. De tijd vertraagde en hij begreep hoe het zat. ‘Ik weet wie ik ben,’ zei hij. ‘Ik ben Niemand Owens. Dat is mijn naam.’ Knielend op de koude altaarsteen leek het allemaal erg eenvoudig.
‘Slier,’ riep hij door het vertrek. ‘Zoek je nog een meester?’
‘De Slier bewaakt de schatten tot de meester terugkeert.’
‘Maar de meester op wie je hebt gewacht, is er al,’ zei Nim.
Hij voelde de Slier kronkelen en uitzetten en hoorde een geluid dat op het knarsen van dode takken leek, alsof er een enorm gespierd wezen door het gewelf kroop. En toen, voor het eerst, zag hij de Slier. Naderhand zou hij nooit kunnen beschrijven wat hij precies had gezien: een kolossaal schepsel met het lichaam van een grote slang, maar met het hoofd van, ja van wat? Het waren er drie: drie hoofden, drie nekken. Met drie starre gezichten, alsof iemand poppenkoppen had vervaardigd uit de stoffelijke resten van mensen en dieren. De gezichten waren getatoeeerd en versierd met paarse spiralen, waardoor ze, ondanks hun doodsheid, een wonderlijke expressie hadden gekregen.
De drie hoofden van de Slier besnuffelden Jack aarzelend alsof ze hem wilden strelen of liefkozen.
‘Wat gebeurt er?’ vroeg Jack. ‘Wat is dat? Waar is hij mee bezig?’
‘Hij heet de Slier en bewaakt deze plaats,’ antwoordde Nim. ‘Hij heeft een meester nodig die hem vertelt wat hij moet doen.’
Jack hief het stenen mes op. ‘Mooi zo,’ mompelde hij en daarna: ‘O, maar natuurlijk. Hij heeft op mij gewacht. Het ligt voor de hand dat ik zijn nieuwe meester ben.’
De Slier kronkelde door het vertrek. ‘Meester?’ lispelde hij, als een oude hond die te lang op zijn baas heeft moeten wachten. ‘Meester?’ herhaalde hij om te ervaren hoe het woord hem beviel. Het beviel hem goed, dus hij zei het nog een keer, met een zucht van opluchting en verlangen. ‘Meester…’
Jack keek op Nim neer. ‘Dertien jaar geleden ben ik je misgelopen, maar nu zijn we gelukkig weer herenigd. Dit is het einde van het oude en het begin van het nieuwe genootschap. Vaarwel, knul!’ Hij zette het mes op de keel van de jongen en hield de beker in zijn andere hand.
‘Het is Nim,’ zei de jongen. ‘Niet knul, maar Nim.’ Hij verhief zijn stem. ‘Slier, wat wil je voor je nieuwe meester doen?’
De Slier zuchtte. ‘We willen hem beschermen zolang hij leeft. We willen hem voorgoed in onze windingen sluiten en verdedigen tegen alle gevaren van de wereld.’
‘Bescherm hem,’ zei Nim. ‘Nu.’
‘Ik ben je meester,’ zei de man Jack. ‘Je moet me gehoorzamen.’
‘De Slier heeft lang gewacht,’ zei de drievoudige stem triomfantelijk. ‘Zo vreselijk lang.’ Hij sloeg zijn grote, logge windingen om de man Jack heen.
De man Jack liet de beker vallen. Nu had hij in elke hand een mes, een stenen mes in de ene en een mes met een zwart benen heft in de andere, en hij zei: ‘Ga achteruit! Blijf uit mijn buurt! Kom niet dichterbij!’ Hij stak toe, terwijl de Slier zich om hem heen wikkelde en hem in een verpletterende wurggreep hield.
Nim rende naar Scarlett toe en hielp haar overeind. ‘Ik wil ook zien wat er gebeurt!’ riep ze. Ze pakte haar ledlichtje en deed het aan…
Scarlett zag iets heel anders dan Nim. Ze zag de Slier niet. Gelukkig niet. Ze zag de man Jack wel. Hij keek angstig, waardoor hij weer op meneer Frost leek. Zijn verschrikte gezicht herinnerde haar aan de aardige man die haar naar huis had gebracht. De man Jack zweefde door de lucht op zo’n twee tot drie meter boven de grond en maaide wild met zijn twee messen in een overigens vergeefse poging iets te raken wat ze niet zag.
Meneer Frost, de man Jack of hoe hij ook heette, werd met kracht bij hen weggerukt en spartelend met gespreide armen en benen tegen de wand van het gewelf gedrukt.
Scarlett kreeg de indruk dat meneer Frost zelfs door de muur werd gedrukt, dat hij door het rotsgesteente werd opgeslokt en erin verdween. Alleen zijn gezicht was nog zichtbaar. Hij schreeuwde hard en wanhopig, riep dat Nim de Slier moest terugroepen, smeekte of hij hem alsjeblieft, alsjeblieft wilde redden… maar toen verdween zijn gezicht ook in de muur en verstomde zijn stem.
Nim liep terug naar de altaarsteen, raapte het stenen mes, de beker en de broche op van de grond en legde ze terug waar ze hoorden. Het zwartmetalen mes liet hij liggen.
‘Je had toch gezegd dat de Slier niemand kwaad kon doen,’ zei Scarlett. ‘Ik dacht dat hij ons alleen schrik kon aanjagen.’
‘Dat is ook zo,’ zei Nim. ‘Maar hij zocht een meester, die hij zou kunnen beschermen. Dat heeft hij me zelf verteld.’
‘Dus je wist het?’ vroeg Scarlett. ‘Je wist wat er ging gebeuren…’
‘Eh, nou ja, ik hoopte het.’
Hij hielp haar de trap op, door de chaos in het mausoleum van de Frobishers. ‘Ik moet hier nog opruimen,’ zei hij langs zijn neus weg. Scarlett probeerde de rommel op de grond niet te zien.
Toen ze weer op de begraafplaats stonden, zei Scarlett op effen toon: ‘Dus je wist wat er zou gebeuren.’
Deze keer reageerde Nim niet.
Ze keek hem aan alsof ze zich afvroeg wie ze eigenlijk voor zich had. ‘Dus je wist dat de Slier hem te pakken zou nemen. Daarom heb je me daar verstopt, he? Voor jou was ik gewoon lokaas.’
‘Zo is het niet gegaan,’ protesteerde Nim. ‘We leven toch nog? De man Jack zal ons niet meer lastigvallen.’
Bij Scarlett borrelde plots een hevige boosheid en verontwaardiging op. Nu ze niet bang meer was, kreeg ze zin om te schelden en te schreeuwen. Maar ze hield zich in. ‘Wat heb je met die vier andere mannen gedaan? Heb je die ook gedood?’