Выбрать главу

De Mediër kromp als een kat ineen en siste terug: ‘Wees maar voorzichtig! Ik zal je in de gaten houden. Als je zijn geest vergiftigt, ligt er voor jouw ook vergif klaar, of een dolk…’

‘De koning, de koning!’ brulde de heraut. Everard voegde zich bij Harpagus op de vloer. Een troep ‘Onsterfelijken’ marcheerde de kamer binnen en vormde een doorgang naar de rustbank. Een kamerdienaar schoot naar voren om er een bijzonder kleed over te werpen. Dan kwam Cyrus zelf binnen. Lange veerkrachtige passen deden zijn mantel golven. Enkele hovelingen volgden hem; mannen met verweerde gezichten, die het recht hadden in de aanwezigheid van de koning wapens te dragen. In hun gevolg bevond zich een slaaf die als ceremoniemeester dienst deed en handenwringend rondliep, omdat men hem niet de tijd gegund had een tapijt uit te spreiden, of muzikanten te ontbieden.

De stem van de koning weerklonk door de stilte: ‘Wat is hier aan de hand? Waar is die vreemdeling die zich op mij heeft beroepen?’

Everard waagde het een snelle blik op hem te werpen. Cyrus was lang, breedgeschouderd en slank. Hij zag er ouder uit dan uit het verhaal van Croesus viel op te maken — hij was zevenenveertig jaar, realiseerde Everard zich met een schok — maar lenig gebleven door zestien jaren van oorlogen en jachtpartijen. Hij had een smal, donker gezicht, met lichtbruine ogen, een litteken van een zwaardhouw op de linkerwang, een rechte neus en volle lippen. Zijn zwarte, enigszins grijzende haar was achterover gekamd en zijn baard was korter geknipt dan dat bij de Perzen de gewoonte was. Hij was, voor zover zijn rang dat toeliet, zo eenvoudig mogelijk gekleed.

‘Waar is de vreemdeling waarover de slaaf mij zo haastig bericht kwam brengen?’

‘Dat ben ik, machtige heerser,’ zei Everard.

‘Sta op! Hoe is uw naam?’

Everard stond op en mompelde: ‘Ha, die Keith.’

6

Druiveranken strengelden zich om een marmeren booggang. Ze bedekten bijna de wapenschilden die er rondom waren aangebracht. Keith Denison had zich in een zetel laten neervallen en staarde naar de schaduwen van de bladeren op de vloer. ‘We kunnen tenminste met elkaar praten, zonder afgeluisterd te worden. Engels is tot nog toe niet uitgevonden.’ Na een ogenblik ging hij met een slordig accent verder: ‘Soms dacht ik wel eens, dat het feit dat ik nooit eens een minuut voor mezelf had, nog het moeilijkst te dragen was. Op zijn best kan ik iedereen de kamer uit sturen; maar even buiten de deur of onder de vensters blijven ze staan om over mijn veiligheid te waken en mee te luisteren. Ik hoop dat hun kostbare, trouwe zielen nu zullen branden van nieuwsgierigheid.’

‘Privacy is ook nog niet uitgevonden,’ bracht Everard onder zijn aandacht, ‘en belangrijke mensen zoals jij hebben daar nooit veel van kunnen genieten, in welke tijd dan ook.’ Denison zag er vermoeid uit. ‘Ik wil steeds vragen hoe het met Cynthia gaat,’ zei hij, ‘maar er is… er zal voor haar niet veel tijd verlopen zijn. Een week misschien. Heb je soms sigaretten bij je?’

‘Ik heb ze in de machine achtergelaten,’ zei Everard. ‘Ik vond dat ik al moeilijkheden genoeg zou hebben, zonder daar ook nog eens een verklaring voor te moeten geven. Ik had anders nooit verwacht jou als de spullebaas te zullen aantreffen.’

‘Ik ook niet.’ Denison haalde de schouders op. ‘Het is het meest ongelofelijke dat ik ooit heb meegemaakt. Die tijdparadoxen…’

‘Wat is er dan gebeurd?’

Denison wreef in zijn ogen en zuchtte. ‘Ik raakte verstrikt in het plaatselijke raderwerk. Weet je, soms heb ik het gevoel dat alles wat er gebeurd is, niet echt gebeurd is, meer een droom. Heeft er ooit zoiets bestaan als christendom, contrapunctische muziek of grondwet? Om maar niet te spreken van alle mensen die ik gekend heb. Jij hoort hier ook niet Manse, ik denk voortdurend dat ik straks wakker zal worden…

Goed, laat me eens nagaan wat er gebeurd is. Weet je hoe de toestand hier was? De Meden en Perzen zijn naar ras en cultuur tamelijk nauw verwant, maar de Meden waren indertijd de baas en ze hadden heel wat gewoonten van de Assyriërs overgenomen, waarop de Perzen niet zo erg prijs stelden. Wij zijn voornamelijk boeren en kleine grondbezitters en het was natuurlijk niet juist dat wij vazallen waren…’ Denison knipperde met zijn ogen. ‘Hé, daar heb je het nu weer! Wat bedoel ik eigenlijk met “wij”? In ieder geval, Perzië werd oproerig. Koning Astyages van Medië had twee jaar tevoren bevel gegeven tot de moord op het prinsje Cyrus, maar nu had hij er spijt van, omdat Cyrus’ vader stervende was en de strijd over de opvolging een burgeroorlog kon veroorzaken.

Wel, ik verscheen in het gebergte. Ik moest wat rondzoeken, zowel in de ruimte als in de tijd, waarbij ik me enkele kilometers en een paar dagen verplaatste, om een goede bergplaats voor mijn machine te vinden. Dat is… gedeeltelijk, de reden dat de Patrouille die later niet kon terugvinden. Kijk, ik parkeerde ze ten slotte in een grot en ging te voet op weg, maar had meteen al pech. Door die streek trok een Medisch leger om de Perzen de moed te ontnemen om in opstand te komen. Een van hun verkenners zag me te voorschijn komen en ging het spoor dat ik gemaakt had, afzoeken. Voor ik het wist, was ik gevangen genomen en ondervroeg een van hun officieren me op pijnlijke wijze naar het hoe en wat van dat toestel in de grot. Zijn mannen zagen me voor een tovenaar of zo iets aan en waren behoorlijk bang. Maar ze waren nog bevreesder voor het tonen van hun angst dan voor mij. Uiteraard ging het verhaal als een lopend vuurtje door de gelederen en door de landstreek. Al snel wist iedereen in de omgeving dat er onder merkwaardige omstandigheden een vreemdeling was verschenen.

Hun generaal was Harpagus in hoogst eigen persoon; een slimmer en hardere duivel van een kerel is er nooit geweest. Hij dacht dat ik wel bruikbaar was. Hij gaf me bevel mijn trucje met het koperen paard te vertonen, maar ik mocht er niet op klimmen. Ik kreeg echter toch een kans het in zijn tijdversnelling te schoppen. Daarom kon de reddingsploeg het ding ook niet vinden. Het was maar een paar uur in deze eeuw en ging toen waarschijnlijk linea recta terug naar de schepping.’

‘Goed gedaan,’ zei Everard.

‘Och, ik wist dat de orders zo’n duidelijk anachronisme niet toestonden.’ Denison klemde zijn lippen opeen. ‘Maar ik verwachtte tevens dat de Patrouille me zou komen ontzetten. Ik ben er niet zo zeker van dat ik zo’n goede, opofferende patrouille-agent geweest zou zijn, wanneer ik geweten had dat ze niet zouden komen. Waarschijnlijk had ik me aan mijn machine vastgeklemd en had ik Harpagus’ spelletje meegespeeld tot ik de kans kreeg, op eigen kracht te ontkomen.’

Everard keek hem een ogenblik somber aan. ‘Keith was veranderd,’ dacht hij. Niet alleen in leeftijd. De tijd die hij tussen de vreemdelingen had doorgebracht, had hem sterker veranderd, dan hij zichzelf bewust was. ‘Als je het riskeerde de toekomst te veranderen,’ zei hij, ‘zette je ook Cynthia’s bestaan op het spel.’

‘Ja, jazeker. Ik weet nog dat ik daaraan heb gedacht… toen…

Wat lijkt dat lang geleden!’

Denison zat met zijn ellebogen op zijn knieën voorover gebogen naar het traliewerk van de pergola te staren. De woorden kwamen vermoeid van zijn lippen. ‘Harpagus barstte natuurlijk van woede, ik dacht een moment dat hij me zou doden. Vastgesnoerd als een lap vlees voor de slager werd ik weggedragen. Maar zoals ik je verteld heb, circuleerden er voortdurend geruchten over mij, die er door het herhalen beslist niet minder op werden. Harpagus ontdekte een nog mooiere mogelijkheid. Hij liet mij de keus. Ik kon met hem meedoen of hij zou mijn hals laten afsnijden. Wat kon ik anders doen? Ik liep zelfs niet het risico om een verandering in de historie te veroorzaken, want ik bemerkte al spoedig dat ik een rol zou gaan spelen die al door de historie geschreven was.